ECLI:NL:GHAMS:2013:2811

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
200.086.744-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de kantonrechtersformule in het kader van een sociaal plan bij ontslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en Ratiopharm B.V. [appellant] was in dienst bij Ratiopharm en werd ontslagen in het kader van een reorganisatie. Hij vorderde een hogere ontslagvergoeding dan hem was aangeboden, gebaseerd op de kantonrechtersformule zoals die voor 1 januari 2009 gold. De kantonrechter had in een eerder vonnis geoordeeld dat Ratiopharm de kantonrechtersformule correct had toegepast, wat [appellant] betwistte. Het hof bevestigde de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter en oordeelde dat de uitleg van de kantonrechtersformule in het sociaal plan niet in strijd was met de oude formule. Het hof concludeerde dat de door Ratiopharm toegepaste berekening van het aantal dienstjaren en de bijbehorende ontslagvergoeding correct was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de tekst van de cao en de bedoeling van de partijen bij het afsluiten van het sociaal plan.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.086.744/01
zaaknummer rechtbank Haarlem : 478806/ 6373/10
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juni 2013
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat:
mr M.J.M. Postmate Utrecht,
t e g e n
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RATIOPHARM B.V., gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als
[appellant]respectievelijk
Ratiopharm.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Bij exploot van 8 februari 2011 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis dat op 11 november 2010 onder zaak/rolnummer 478806/ 6373/10 door de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (verder: de kantonrechter) op tegenspraak is gewezen tussen hem als eisende partij en Ratiopharm als gedaagde.
1.2.
Ratiopharm is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend.
1.3. [
appellant] heeft bij memorie van grieven een vijftal grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn vordering in prima alsnog zal toewijzen met veroordeling van Ratiopharm in de kosten van beide instanties.
1.4.
Vervolgens heeft [appellant] arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in de eerste drie alinea’s onder het kopje “feitelijke vaststellingen” een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht zodat het hof eveneens van deze feiten uitgaat.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak – kort weergegeven – om het volgende. Ratiopharm drijft een groothandel in farmaceutische producten en ziekenhuisverplegingsartikelen en importeert, exporteert en distribueert populaire geneesmiddelen. Volgens de dagvaarding in prima en de memorie van grieven onder 2.5 is [appellant] op 13 augustus 1984 in dienst van Ratiopharm getreden. (Het hof neemt aan dat de vermelding van andere data en gegevens in de stukken, met name in de memorie van grieven onder 3.2.4 en 3.2.7 op een vergissing berust). Zijn functie was laatstelijk bereider D. Om bedrijfseconomische redenen heeft Ratiopharm in haar vestiging te Zaandam een reorganisatie uitgevoerd, hetgeen ontslag voor 97 personeelsleden betekende. Over dat ontslag was door de Ondernemingsraad positief geadviseerd en daarvoor was toestemming van het UWV Werkbedrijf verkregen. Met de bonden (FNV Bondgenoten en CNV Bedrijvenbond) is op 11 mei 2009 een sociaal plan (verder: het Sociaal Plan) overeengekomen om de gevolgen voor de individuele werknemer, die zou worden ontslagen, op te vangen. Het Sociaal Plan heeft de status van collectieve arbeidsovereenkomst (artikel 1).
3.2.
Het Sociaal Plan houdt onder meer het volgende in:
artikel 10 Ontslagvergoeding
10.1
De boventallige medewerker ontvangt bij einde dienstverband op initiatief van de werkgever een “all-in”ontslagvergoeding, gebaseerd op de zogeheten kantonrechtsformule (A x B x C) zoals deze voor 1 januari 2009 van toepassing was. In de uitkomst van de kantonrechtsformule komen het aantal dienstjaren, de leeftijd en het bruto maandsalaris van de medewerker tot uitdrukking. In het kader van deze formule worden de dienstjaren van de medewerker als volgt gewogen: dienstjaren tot de leeftijd van 40 tellen voor 1, dienstjaren tussen de leeftijd van 40 tot 50 tellen voor 1,5 en dienstjaren na de leeftijd van 50 tellen voor 2. De correctiefactor ( C ) is bepaald op 0,85.
3.3. [
appellant] is ontslagen met ingang van 31 december 2009, met toepassing van het Sociaal Plan. Aan hem is op grond daarvan een vergoeding betaald van € 94.940,39 bruto.
3.4. [
appellant] staat op het standpunt dat hij bij juiste toepassing van de kantonrechtersformule een bedrag van € 100.979,87 bruto had dienen te ontvangen. Hij vordert daarom veroordeling van Ratiopharm tot betaling het verschil ad € 6.038,39, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2010 tot de dag der voldoening. Hij stelt dat Ratiopharm de kantonrechtersformule onjuist heeft toegepast. Ratiopharm betwist dat.
3.5.
Het geschil tussen partijen betreft de toepassing van de kantonrechtersformule als bedoeld in het Sociaal Plan en gaat uitsluitend over de toepassing van factor A en de factor B. Beide partijen gaan uit van de volgende gegevens:
indiensttreding 13 augustus 1984
uitdiensttreding 31 december 2009
geboortedatum van [appellant] [geboortejaar]
correctiefactor 0,85.
De factor A.
3.6.
Het geschil spitst zich toe op de afronding van het aantal dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaren. [appellant] is op [geboortejaar] 50 jaren oud geworden. Volgens [appellant] moet er als volgt worden afgerond: eerst het aantal dienstjaren vanaf de datum indiensttreding tot aan het bereiken van de veertigjarige leeftijd en vervolgens vanaf het bereiken van de vijftigjarig leeftijd tot de dag van het einde van het dienstverband. Vanaf zijn 50e verjaardag op [geboortejaar] tot aan 31 december 2009 is hij 6 jaren en 9 maanden en 10 dagen in dienst, hetgeen moet worden afgerond op 7. [appellant] stelt hiervoor steun te vinden in de (voorbeelden bij de) nieuwe kantonrechtersformule zoals die sedert 1 januari 2009 geldt. In totaal betekent dat 27 dienstjaren, hetgeen gewogen het getal 39 oplevert.
3.7.
Volgens Ratiopharm moet er slechts één keer worden afgerond, te weten bij het berekenen van het totaal aantal dienstjaren, en niet (telkens) bij het bereiken van een leeftijdsgrens maar alleen bij het bereiken van de leeftijd van 40 jaren. Het aantal dienstjaren is dan 13 augustus 1984 tot 21 februari 1993 = 9 jaren en 6 maanden en een week, hetgeen wordt afgerond naar 10. Van 21 februari 1993 tot 21 februari 2003 = 10 en van 21 februari 2003 tot 31 december 2009 = 6 jaren en 9 maanden hetgeen niet wordt afgerond en dus 6 blijft. In totaal wordt dat 26 jaren, hetgeen gewogen in een getal van 37 resulteert.
3.8.
De kantonrechter heeft hieromtrent geoordeeld dat de door Ratiopharm voorgestane manier van berekenen in 2009 begrijpelijk en consistent en gebruikelijk was en dat het beroep van [appellant] op de aanbevelingen bij de nieuwe formule, waarin een zwaarder accent ligt op de latere dienstjaren ten koste van de vroegere dienstjaren, niet opgaat. Tegen dit oordeel richt zich de eerste grief.
3.9. [
appellant] heeft die grief nog toegelicht in die zin dat de aanbevelingen bij de nieuwe formule niet in strijd zijn met de oude formule en berusten op voortschrijdend inzicht op het gebied van hoe om te gaan met gebroken dienstjaren.
3.10.
Het hof stelt voor alle duidelijkheid voorop dat het hier niet gaat om de toepassing van de kantonrechtersformule als een door de rechter te hanteren maatstaf ter bepaling van de vergoeding die aan de werknemer toekomt, maar om de uitleg van een cao, te weten het Sociaal Plan. Bepalend voor de inhoud van het Sociaal Plan is hetgeen de partijen, die die overeenkomst hebben afgesloten, hebben bedoeld. Voor de uitleg van die bedoeling dient in beginsel te worden uitgegaan van de tekst van de cao. Die tekst luidt – zoals hierboven onder 3.2. al geciteerd - : De boventallige medewerker ontvangt bij einde dienstverband op initiatief van de werkgever een “all-in”ontslagvergoeding, gebaseerd op de zogeheten kantonrechtsformule (A x B x C) zoals deze voor 1 januari 2009 van toepassing was.
3.11.
Met de kantonrechtersformule wordt bedoeld de door de (landelijke) Kring van Kantonrechters ontwikkelde maatstaf ter uniformering van de hoogte van de ontbindingsvergoeding bij arbeidsovereenkomsten op de voet van 7:685 BW. Deze landelijke afspraak is in werking getreden op 1 januari 1997. Deze kantonrechtersformule is vervolgens gewijzigd met ingang van 1 juni 1998 en 1 november 1999. Op 30 oktober 2008 is de kantonrechtersformule (inclusief de daarbij behorende toelichting) door de Kring van Kantonrechters opnieuw gewijzigd met ingang van 1 januari 2009. Op grond van het tweede voorbeeld in die toelichting is de vraag gerezen of er in die nieuwe opzet van de formule een dubbele afronding dient plaats te vinden, te weten niet alleen het aantal dienstjaren maar ook het aantal jaren dat behoort bij een leeftijdscategorie. Tot aan die nieuwe toelichting was van een dubbele afronding geen sprake. [appellant] erkent dat ook zelf, waar hij spreekt van “een voortschrijdend inzicht”.
3.12.
Dat contractspartijen bij het Sociaal Plan op 11 mei 2009 met de bewoording “de zogeheten kantonrechtsformule (A x B x C) zoals deze vóór 1 januari 2009 van toepassing was” tot uiting hebben willen brengen dat de uitleg van deze formule aan wijziging van de toepassing ervan, zoals met name de in oktober 2008 gegeven voorbeelden bij de formule zoals die na 1 januari 2009 zou gelden, onderhevig zou zijn, is niet aan te nemen. Wanneer dat wèl de bedoeling van de contractspartijen zou zijn geweest, dan zou een dergelijke opmerkelijke bijzonderheid zijn vermeld. Elke verwijzing naar de nieuwe formule ontbreekt evenwel. Ook elders is in de tekst van het Sociaal Plan geen aanwijzing in de richting van aansluiting bij een voorbeeld bij de nieuwe kantonrechtersformule te vinden. Het hof stelt daarom vast dat de betrokken bepaling in het Sociaal Plan uitsluitend ziet op de toepassing van de kantonrechtersformule zoals die vóór 1 januari 2009 gebruikelijk was.
3.13.
Dat Ratiopharm de betrokken bepaling in het Sociaal Plan voor wat betreft de berekening van het aantal dienstjaren volgens de toen gangbare praktijk heeft toegepast is niet in geschil. Dit leidt tot de conclusie dat de grief faalt.
De factor B.
3.14.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of er bij de berekening van het de maandelijkse beloning van [appellant] een toeslag van € 23,51 moet worden meegenomen. Het betreft volgens de loonspecificatie van [appellant] de “toeslag bezwarende ARBO”, die hem kennelijk per maand wordt uitgekeerd. Volgens Ratiopharm dient die toeslag niet te worden meegenomen omdat die niet in de definitie van het Sociaal Plan terzake staat genoemd.
3.15.
In het Sociaal Plan is in artikel 3 aangegeven hoe het bruto-maandsalaris wordt berekend:
“Het bruto-salaris vóór inhouding van loonbelastingen, werknemerspremies en eventuele fiscale regelingen vermeerderd met de vaste looncomponenten zijnde:
1/12e deel van de vaste eindejaarsuitkering, 1/12e deel van de vakantietoeslag en indien van toepassing een ploegentoeslag en een persoonlijke toeslag.”
De kantonrechter heeft hieromtrent geoordeeld dat het hier om een limitatieve opsomming gaat van de in aanmerking te nemen vaste looncomponenten, daartoe overwegende dat alleen al de formulering “met de vaste looncomponenten zijnde:” in plaats van “met vaste looncomponenten als” dwingt tot de conclusie dat het hier gaat om een limitatieve opsomming. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat een persoonlijke toeslag niet iedere toeslag is die aan een persoon of een functie is verbonden, maar een toeslag voor werknemers die om wat voor reden dan ook zijn aangenomen op- of gehandhaafd met een salaris dat boven het basissalaris volgens de cao ligt. De stelling van [appellant] dat zijn toeslag “bezwarende ARBO” in de berekening moet worden meegenomen, is daarom gepasseerd. Hiertegen richt zich de tweede grief.
3.16. [
appellant] voert aan dat de toeslag bezwarende ARBO wèl moet worden meegenomen omdat a) van een limitatieve opsomming niet blijkt, b) over de toeslag loonheffing en werknemerspremie wordt ingehouden en eventuele andere fiscale regelingen van toepassing zijn en c) dat in het Sociaal Plan voor de definitie van “persoonlijke toeslag” niet wordt verwezen naar de geldende cao.
3.17.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter op goede gronden, welke het hof onderschrijft en overneemt, geoordeeld dat er sprake is van een limitatieve opsomming. De stelling onder b) treft geen doel omdat die miskent dat het Sociaal Plan een eigen definitie geeft van hetgeen in dat plan onder bruto-maandsalaris moet worden verstaan en daaronder niet valt elke toeslag die aan loonheffing onderhevig is. [appellant] heeft voorts niet toegelicht wat een “toeslag bezwarende ARBO” inhoudt, laat staan waarom een dergelijke toeslag als een persoonlijke toeslag in de zin van het Sociaal Plan dient te worden gezien. De grief faalt.
3.18.
Nu de grieven 1 en 2 falen, hebben de overige grieven, die van het succes van de eerste twee grieven afhankelijk zijn, geen betekenis meer en kunnen buiten bespreking blijven.
3.19.
De slotsom is dat de grieven falen en het vonnis dient te worden bekrachtigd.
3.20.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] de kosten van het hoger beroep hebben te dragen. Deze worden aan de zijde van Ratiopharm begroot op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
4.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Ratiopharm gevallen op begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, J.E. Molenaar en J.F.M. Strijbos en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.