In deze zaak gaat het om de beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige], die op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is ingesteld. De moeder van [de minderjarige] is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter, die op 11 maart 2013 de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De moeder stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn en dat de situatie van [de minderjarige] is verbeterd. De Raad heeft echter verweer gevoerd en stelt dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige].
Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat [de minderjarige] lijdt aan een specifieke fobie voor scholen, wat heeft geleid tot langdurig schoolverzuim. Ondanks verschillende hulpverleningspogingen, waaronder begeleiding door de William Schrikker Stichting, is er geen blijvende verbetering in de situatie van [de minderjarige] waargenomen. De kinderrechter had in zijn beschikking geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer aanwezig zijn. De ouders hebben blijk gegeven van medewerking aan hulpverlening en [de minderjarige] heeft momenteel een thuisstudie die hij met succes volgt. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en het verzoek van de Raad afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 23 juli 2013.