3.1.De man heeft in eerste aanleg verzocht te bepalen dat:
zijn onderhoudsverplichting in verband met [dochter] met ingang van de datum van het verzoekschrift dan wel de beschikkingsdatum op nihil zal worden gesteld, voor zover het een verplichting betreft die hem verplicht tot betaling aan de vrouw;
ingevolge de redelijkheid en billijkheid zijn onderhoudsverplichting over de periode van mei 2010 tot en met september 2010 met terugwerkende kracht op nihil wordt gesteld op grond van het feit dat [dochter] toen bij hem woonachtig was en hij op die wijze zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] over de betreffende periode heeft voldaan, met de aanwijzing c.q. het bevel dat de vrouw ter zake het LBIO zal informeren en haar opdracht tot incasso van de alimentatie over de betreffende periode zal intrekken, dan wel dat zij zal toestaan dat het LBIO eventueel door hem over de betreffende periode verrichte betalingen mag verrekenen met eventuele andere achterstanden van hem jegens de vrouw;
ten laste van de vrouw komen de door het LBIO – naar het hof begrijpt – wegens ten onrechte in opdracht van de vrouw ingestelde incasso van hem gevorderde € 55,- per maand vanaf 1 mei 2010 tot heden;
de vrouw deze bedragen van € 55,- per maand vanaf 1 mei 2010 aan hem zal vergoeden, dan wel, voor zover de betaling aan het LBIO nog open staat, aan het LBIO zal vergoeden bij wijze van vergoeding aan hem;
hij geen alimentatie‑indexeringen verschuldigd is op grond van de bedoeling van partijen bij convenant van 20 juni 2002 – naar het hof begrijpt – ter zake van zijn alimentatieverplichting over de periode 1 juli 2002 tot en met 1 juni 2010, alsook voor zover volgens de rechtbank nog sprake zou zijn van enige verplichting over de periode van 1 oktober 2010 tot de dag van het verzoekschrift, dan wel tot de dag van de beschikking van de rechtbank, dan wel tot de door de rechtbank te bepalen ingangsdatum van de nihilstelling.
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht te bepalen dat:
dat de man met ingang van de datum van indiening van het verweeschrift een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] aan haar verschuldigd zal zijn van € 600,- per maand;
dat de man met ingang van 1 juli 2002, dan wel een zodanige latere datum als de rechtbank juist acht, € 50,- per maand, primair vermeerderd met de wettelijke indexering over deze bijdrage plus de daarover verschuldigde toekomstige wettelijke indexeringen vanaf 1 januari 2013 en subsidiair zonder wettelijke indexering, extra aan haar verschuldigd zal zijn ter bestrijding van de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter];
de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
Bij de bestreden beschikking is:
- de man niet‑ontvankelijk verklaard in zijn verzoek onder 1 voor zover dat ziet op de periode vanaf april 2012 en dit verzoek voor het overige afgewezen;
- het verzoek van de man onder 2 tot en met 5 afgewezen;
- de vrouw niet‑ontvankelijk verklaard in haar verzoek onder 1;
- bepaald dat de man vanaf 1 juli 2002 € 50,- per maand, vermeerderd met de wettelijke indexering over deze bijdrage plus de daarover verschuldigde toekomstige wettelijke indexeringen vanaf 1 januari 2013, aan de vrouw is verschuldigd;
- het meer of anders verzochte afgewezen;
- bepaald dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.