Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Alkmaar, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is vastgesteld. De man is op 7 februari 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 november 2012. De vrouw heeft op 5 april 2013 een verweerschrift ingediend en op 29 mei 2013 nadere stukken ingediend. De advocaat van de man heeft zich op 4 juni 2013 onttrokken, waarna de behandeling van de zaak op 10 juni 2013 is aangehouden. De zaak is uiteindelijk op 5 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij de vrouw aanwezig was, maar de man niet.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een relatie gehad en hebben samen twee kinderen, die bij de vrouw verblijven. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen. De man heeft in een eerdere beschikking vervangende toestemming gekregen tot erkenning van de kinderen. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, welke door de rechtbank is vastgesteld op € 139,- per kind per maand met ingang van 9 december 2011.
In hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de vrouw verzoekt om bekrachtiging. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn verzoek, omdat hij in een eerdere zitting heeft verklaard zijn verantwoordelijkheid te nemen. Het hof oordeelt echter dat een gerechtelijke erkentenis slechts geldt in het geding waarin deze is afgelegd en dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
Het hof overweegt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat hij geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn hoger beroep. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de man verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.