In deze zaak hebben klagers, die eigendom claimen van een vrijstaand landhuis, een klacht ingediend tegen de notaris. Klagers stellen dat zij op 27 november 1987 de eigendom van het landhuis hebben verkregen, maar dat de notaris op 19 maart 2009 en 14 augustus 2009 twee notariële akten heeft gepasseerd die in strijd met de waarheid zijn. In deze akten wordt beweerd dat de eigendom in 1950 door iemand anders is verworven, wat volgens klagers onterecht is. Klagers menen dat de notaris in strijd heeft gehandeld met de Wet op het Notarisambt, met name artikelen 16 en 21, door nietige akten op te maken en geen gebruik te maken van zijn recht om de medewerking aan deze akten te weigeren. Het hof heeft de zaak behandeld op 11 april 2013, waarbij klagers en de notaris aanwezig waren. Klagers voerden aan dat de notaris hen niet heeft geïnformeerd over de eigendomsrechten en dat hij zijn geheimhoudingsplicht niet correct heeft nageleefd. De notaris betwistte de claims van klagers en stelde dat er geen cliëntrelatie bestond, waardoor de ministerieplicht niet van toepassing was. Het hof oordeelde dat de klacht ongegrond was, omdat klagers niet konden aantonen dat de notaris in strijd met de wet had gehandeld. De bestreden beslissing van de kamer van toezicht werd bevestigd, en het hof concludeerde dat de notaris geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen had gepleegd.