ECLI:NL:GHAMS:2013:2708

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
200.121.734/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van gerechtsdeurwaarder bij onjuiste betekening van dagvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De gerechtsdeurwaarder, die via een persoonlijke B.V. eigenaar was van een deurwaarderskantoor, had het kantoor tien jaar geleden verkocht en was sindsdien alleen in naam verbonden aan het kantoor. De klacht van de klaagster betrof de onjuiste betekening van een dagvaarding, waarbij de gerechtsdeurwaarder het adres van de klaagster niet correct had geverifieerd. De kamer had de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en een berisping opgelegd. De gerechtsdeurwaarder stelde echter dat hij niet betrokken was bij de verweten gedragingen en dat hij pas na de beslissing van de kamer op de hoogte was gesteld van de klacht.

Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kon worden gehouden voor de gedragingen die binnen de organisatie van het kantoor waren verricht, aangezien hij geen bemoeienis had gehad met de zaken van het kantoor. Het hof vernietigde de beslissing van de kamer en wees de zaak terug voor verdere afdoening. Het hof benadrukte dat het tuchtrecht tot doel heeft een goede beroepsbeoefening te bevorderen en dat een gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen waar hij feitelijk niet bij betrokken is geweest. De uitspraak van het hof heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van gerechtsdeurwaarders in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.121.734/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 180.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 augustus 2013
inzake:
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te[plaats],
gemachtigde:
M.J-M.L. Baudoin,
APPELLANT,
t e g e n
[klager],
wonend te[plaats],
GEÏNTIMEERDE.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 13 februari 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 18 december 2012, verzonden op 15 januari 2013. Bij die beschikking heeft de kamer de door geïntimeerde, verder klaagster, ingediende klacht gedeeltelijk gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping en voor het overige ongegrond verklaard..
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 april 2013.
De gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde aan de hand van een aan het hof overlegde pleitnotitie. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.

4. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij door de kamer ten onrechte is aangemerkt als de gerechtsdeurwaarder die verantwoordelijk is voor de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft, te weten het op verzoek van een opdrachtgever (doen) uitbrengen van een dagvaarding aan een adres waar klaagster op het moment van uitbrengen niet meer woonachtig was, het desondanks in rekening brengen van proces- en executiekosten en het niet willen treffen van een betalingsregeling. De desbetreffende opdrachtgever was klant van het gerechtsdeurwaarderskantoor [B] te[plaats]. De gerechtsdeurwaarder is via een persoonlijke B.V. eigenaar van dat kantooor geweest, maar heeft het kantoor tien jaar geleden verkocht. Sedertdien is hij alleen in naam (vermeld op het briefpapier) aan het kantoor verbonden gebleven. Hij heeft geen enkele bemoeienis met zaken van het kantoor en dus ook niet met de zaak waarop de klacht betrekking heeft. De gerechtdeurwaarder voert aan dat hij pas nadat de beslissing waarvan beroep was gewezen door [B] van de onderhavige klacht op de hoogte is gesteld. In eerste aanleg is verweer gevoerd door[B]. Daarbij is ten onrechte niet aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet betrokken was bij de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft. Hij legt bij zijn beroepsschrift een kopie over van een brief van de directie van [B] aan zijn gemachtigde van 1 februari 2013, waarin de lezing van de gerechtsdeurwaarder over zijn betrokkenheid bij het kantoor [B] wordt bevestigd en waarin onder meer het volgende staat:

De klacht in kwestie had en heeft betrekking op een kwestie waarbij de persoon van de heer[B] als gerechtsdeurwaarder de facto niet betrokken was of is geweest.”

5. Het standpunt van klaagster

Klaagster heeft de stellingen van de gerechtsdeurwaarder in appel niet weersproken
.

6. De beoordeling

6.1. Het hof stelt voorop dat het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Deze kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten of dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Bij een tuchtrechtelijk verwijt van voldoende zwaarte kan aan hem een maatregel worden opgelegd. Met dit uitgangspunt valt niet te verenigen dat een gerechtsdeurwaarder die alleen in naam verbonden is aan een gerechtsdeurwaarderskantoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen die organisatie, maar waarmee hij in werkelijkheid niets te maken heeft gehad. In dat geval zou bij gegrondverklaring van de klacht het opleggen van een maatregel volstrekt zinledig en zelfs ongepast zijn.
6.2. Nu – mede gelet op de inhoud van de hiervoor geciteerde brief van de directie van [B] van 1 februari 2013 – aannemelijk is geworden dat de gerechtsdeurwaarder zelf niet op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de verweten gedragingen, kan de bestreden beslissing niet in stand blijven, Het hof zal deze vernietigen en de zaak naar de kamer terugverwijzen ter verdere afdoening met inachtneming van het hiervoor overwogene.

7. De beslissing

Het hof:
 vernietigt de bestreden beschikking;
 wijst de zaak terug naar de kamer ter verdere afdoening met inachtneming van hetgeen in deze beslissing is overwogen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 augustus 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 7,4
Beschikking van 18 december 2012 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 180.2012 van:
[klager],
wonende te[plaats],
klager,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te[plaats],
beklaagde,
gemachtigde: mr. R. Bravenboer.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen ingekomen op 21 februari 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte brief met bijlagen ingekomen op 26 april 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 november 2012 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 december 2012.

1.De feiten

Aan de gerechtsdeurwaarder is opgedragen om klager te dagvaarden. De gerechtsdeurwaarder heeft op 18 oktober 2011 het adres van klager geverifieerd bij de Gemeentelijke basisadministratie. Op dat moment stond klager ingeschreven op het adres waar de gerechtsdeurwaarder op 2 november 2011 de dagvaarding heeft betekend. Klager was toen verhuisd. Op 21 oktober 2011 is zijn nieuwe adres verwerkt in de GBA. Klager is op 15 december 2011 bij verstek veroordeeld. Op 24 januari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder het verstekvonnis aan klager betekend op zijn nieuwe adres en vervolgens is executoriaal derdenbeslag gelegd.

2.De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat en in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder:
a: de dagvaarding op het verkeerde adres heeft betekend;
b: ten onrechte de proces- en executiekosten in rekening brengt;
c: geen betalingsregeling overeen wenst te komen.

3.Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4.Beoordeling van de klacht

4.1
Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2
De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door klager de proces- en executiekosten te berekenen. Klager is bij vonnis veroordeeld en heeft geen verzet ingesteld en is als gevolg daarvan die kosten verschuldigd. Klager kan het de gerechtsdeurwaarder evenmin verwijten dat er geen betalingsregeling is tot stand gekomen, omdat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder het door klager in dit verband genoemde bedrag te laag vond.
4.3
Wel tuchtrechtelijk laakbaar acht de Kamer het feit dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding heeft betekend terwijl meer dan veertien dagen daarvoor het adres van klager voor het laatst was geverifieerd. Dit is één dag buiten de termijn van veertien dagen die de Kamer acceptabel vindt. Ter zitting is gebleken dat op het moment van betekening van de dagvaarding bij de woning ook niet feitelijk kenbaar was of klager daar nog woonde, omdat bijvoorbeeld een naambordje ontbrak. Dat was reden te meer om alsnog een nadere verificatie uit te voeren. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder nagelaten.
4.4
De Kamer acht de klacht deels gegrond en ziet aanleiding aan de gerechtsdeurwaarder na te noemen maatregel op te leggen, gelet op het grote belang van een correcte en recente verificatie van het adres van een te dagvaarden debiteur en ook gelet op de (ook financiële) gevolgen die een onjuiste betekening kan hebben.
5. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
 verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond;
 legt voor het gegronde deel van de klacht aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter (leden) en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.