beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.121.734/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 180.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 augustus 2013
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te[plaats],
gemachtigde:
M.J-M.L. Baudoin,
APPELLANT,
[klager],
wonend te[plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 13 februari 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 18 december 2012, verzonden op 15 januari 2013. Bij die beschikking heeft de kamer de door geïntimeerde, verder klaagster, ingediende klacht gedeeltelijk gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping en voor het overige ongegrond verklaard..
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 april 2013.
De gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde aan de hand van een aan het hof overlegde pleitnotitie. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij door de kamer ten onrechte is aangemerkt als de gerechtsdeurwaarder die verantwoordelijk is voor de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft, te weten het op verzoek van een opdrachtgever (doen) uitbrengen van een dagvaarding aan een adres waar klaagster op het moment van uitbrengen niet meer woonachtig was, het desondanks in rekening brengen van proces- en executiekosten en het niet willen treffen van een betalingsregeling. De desbetreffende opdrachtgever was klant van het gerechtsdeurwaarderskantoor [B] te[plaats]. De gerechtsdeurwaarder is via een persoonlijke B.V. eigenaar van dat kantooor geweest, maar heeft het kantoor tien jaar geleden verkocht. Sedertdien is hij alleen in naam (vermeld op het briefpapier) aan het kantoor verbonden gebleven. Hij heeft geen enkele bemoeienis met zaken van het kantoor en dus ook niet met de zaak waarop de klacht betrekking heeft. De gerechtdeurwaarder voert aan dat hij pas nadat de beslissing waarvan beroep was gewezen door [B] van de onderhavige klacht op de hoogte is gesteld. In eerste aanleg is verweer gevoerd door[B]. Daarbij is ten onrechte niet aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet betrokken was bij de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft. Hij legt bij zijn beroepsschrift een kopie over van een brief van de directie van [B] aan zijn gemachtigde van 1 februari 2013, waarin de lezing van de gerechtsdeurwaarder over zijn betrokkenheid bij het kantoor [B] wordt bevestigd en waarin onder meer het volgende staat:
“
De klacht in kwestie had en heeft betrekking op een kwestie waarbij de persoon van de heer[B] als gerechtsdeurwaarder de facto niet betrokken was of is geweest.”
5. Het standpunt van klaagster
Klaagster heeft de stellingen van de gerechtsdeurwaarder in appel niet weersproken
.
6. De beoordeling
6.1. Het hof stelt voorop dat het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Deze kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten of dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Bij een tuchtrechtelijk verwijt van voldoende zwaarte kan aan hem een maatregel worden opgelegd. Met dit uitgangspunt valt niet te verenigen dat een gerechtsdeurwaarder die alleen in naam verbonden is aan een gerechtsdeurwaarderskantoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen die organisatie, maar waarmee hij in werkelijkheid niets te maken heeft gehad. In dat geval zou bij gegrondverklaring van de klacht het opleggen van een maatregel volstrekt zinledig en zelfs ongepast zijn.
6.2. Nu – mede gelet op de inhoud van de hiervoor geciteerde brief van de directie van [B] van 1 februari 2013 – aannemelijk is geworden dat de gerechtsdeurwaarder zelf niet op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de verweten gedragingen, kan de bestreden beslissing niet in stand blijven, Het hof zal deze vernietigen en de zaak naar de kamer terugverwijzen ter verdere afdoening met inachtneming van het hiervoor overwogene.
7. De beslissing
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de kamer ter verdere afdoening met inachtneming van hetgeen in deze beslissing is overwogen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 augustus 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 7,4
Beschikking van 18 december 2012 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 180.2012 van:
[klager],
wonende te[plaats],
klager,
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te[plaats],
beklaagde,
gemachtigde: mr. R. Bravenboer.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen ingekomen op 21 februari 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte brief met bijlagen ingekomen op 26 april 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 november 2012 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 december 2012.