In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder die kosten in rekening heeft gebracht voor de aanwezigheid van een slotenmaker tijdens een beslaglegging op 14 februari 2012. De klager stelt dat er geen werkzaamheden door de slotenmaker zijn verricht, aangezien hij vrijwillig toegang tot zijn woning heeft verleend. De gerechtsdeurwaarder heeft echter betoogd dat de aanwezigheid van de slotenmaker noodzakelijk was voor de efficiëntie van de beslaglegging, ook al zijn er geen werkzaamheden uitgevoerd. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de klacht van de klager gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder behandeld op 6 juni 2013. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder de kosten voor de slotenmaker niet bij de klager in rekening mocht brengen, omdat de aanwezigheid van de slotenmaker niet noodzakelijk was voor de goede uitvoering van de ambtshandeling. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd, maar met verbetering van de gronden. De gerechtsdeurwaarder moet de kosten zelf dragen, aangezien de slotenmaker niet in actie hoefde te komen.
De uitspraak benadrukt dat kosten die een gerechtsdeurwaarder maakt voor ambtshandelingen alleen doorberekend mogen worden als deze kosten noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die handelingen. In dit geval was dat niet het geval, waardoor de klacht gegrond werd verklaard en de maatregel van berisping passend werd geacht.