Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. M.A. Le Bellete Alkmaar,
mr. B.J.H. Kesnichte Alkmaar.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
eerste incidentele griefziet. In de toelichting op deze grief voert [geïntimeerde] aan dat het bij de uitleg van de overeenkomst gaat om de subjectieve partijbedoelingen. [Q], die bij het aangaan van de koopovereenkomst beide partijen heeft vertegenwoordigd, zal als getuige kunnen bevestigen dat partijen enkel de bedoeling hadden ontwikkelde percelen over te dragen. [geïntimeerde] heeft slechts met de koopovereenkomst ingestemd, omdat de ontwikkelde percelen naar schatting een waarde vertegenwoordigden ter hoogte van het uitstaande krediet. Volgens [geïntimeerde] blijkt deze bedoeling ook uit de passage “de volgende stukken grond (…) Welke voortvloeien uit de ontwikkelingen van dit terrein door [appellante sub 2] Projecten BV” in de aanhef van de overeenkomst. Het was niet de bedoeling dat [geïntimeerde] het risico van niet-ontwikkeling zou lopen. Dat risico bleef onverkort bij [appellante sub 2] en kwam met het verlenen van financiering indirect ook bij Rabobank te liggen. Rabobank kreeg niet meer zekerheid dan afdekking van het risico dat niet alle ontwikkelde percelen op 1 april 2011 zouden zijn verkocht terwijl de bankschuld nog niet volledig was voldaan, aldus [geïntimeerde].
tweede incidentele griefbetreft het verworpen beroep op onvoorziene omstandigheden. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat uit de hiervoor gegeven uitleg van de overeenkomst noodzakelijkerwijs voortvloeit dat dat beroep kansloos is. De overeenkomst moest dienen als vangnet voor Rabobank en zo fungeert zij thans ook. Voor de zich hier voordoende situatie dat de opbrengsten van het project zouden tegenvallen en daarom niet voldoende zouden zijn om het krediet af te lossen, is in de overeenkomst nu juist een voorziening getroffen. Dat daardoor onder omstandigheden een wanverhouding kan ontstaan tussen de waarde van de over te dragen percelen en het te betalen bedrag, is daaraan inherent. Ook deze grief mist doel.
grieven II, III, IV en VI in het principaal appelbestrijden alle het beroep van [geïntimeerde] op dwaling bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grief VII in het principaal appelbestrijdt de curator de uitkomst van de door de voorzieningenrechter uitgevoerde afweging tussen de mate waarin de vordering van de curator vast staat, de noodzaak tot het treffen van een onmiddellijke voorziening en het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hof het verweer van [geïntimeerde] voorshands kansloos acht, waarmee de gegrondheid van de vordering van de curator tot nakoming in voldoende mate is [geïntimeerde] vast te staan. Dit geldt ook voor de vordering tot betaling van een voorschot op de boete, aangezien [geïntimeerde] de koopovereenkomst niet tijdig is nagekomen en een eventueel beroep op matiging slechts onder zeer bijzondere omstandigheden, die vooralsnog niet zijn gebleken, kan worden gehonoreerd.
grief I in het principaal appel, die is gericht tegen de kwalificatie van de vordering van de curator als de facto incassovordering.