ECLI:NL:GHAMS:2013:2687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
200.128.218-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep over terugbetaling van vermogen door zoon aan vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2013 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep dat was ingesteld door de appellant, een vader, tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant had in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerde, zijn zoon, zou worden veroordeeld tot betaling van aanzienlijke bedragen die door de zoon van de rekening van de vader naar zijn eigen rekening waren overgeboekt. De vader had zijn vermogen aan de zoon in beheer gegeven, maar vorderde nu terugbetaling van deze bedragen. De voorzieningenrechter had de vordering van de vader afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

In het hoger beroep heeft de zoon, als geïntimeerde, een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin hij vroeg om zekerheidstelling voor de proceskosten. De zoon stelde dat de vader zekerheid moest stellen voor de te verwachten proceskosten van € 17.133,-, en dat de hoofdzaak in afwachting van deze zekerheid moest worden aangehouden. De vader heeft hiertegen geprotesteerd en verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de zoon in zijn incidentele vordering.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vader in beginsel verplicht is om zekerheid te stellen, omdat hij geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De vader had weliswaar aangevoerd dat er voldoende verhaalsmogelijkheden waren, maar het hof oordeelde dat deze stelling onvoldoende onderbouwd was. Uiteindelijk heeft het hof beslist dat de vader een zekerheid van € 13.238,- moest stellen in de vorm van een bankgarantie, en dat deze zekerheid binnen veertien dagen na de uitspraak moest worden gesteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak. De beslissing over de proceskosten van het incident werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol werd verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerde.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.128.218/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/535016/KG ZA 13-114 SR/KR
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 augustus 2013
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat:
mr. M. Koudstaalte Haarlem,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat:
mr. J.D. Boonte Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 mei 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2013, dat onder bovengenoemd zaaknummer is gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. [appellant] heeft overeenkomstig de appeldagvaarding van vijftien grieven gediend en geconcludeerd als aan het slot van die memorie vermeld.
Bij incidentele memorie heeft [geïntimeerde] op de voet van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevorderd dat [appellant] zekerheid zal stellen voor de - bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis - te verwachten proceskostenveroordeling ten bedrage van € 17.133,-, althans een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, in de vorm van een bankgarantie bij een Nederlandse systeembank die op vertoon van een onherroepelijke of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak kan worden getrokken, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in de hoofdzaak in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft daarnaast in het incident gevorderd dat de hoofdzaak in hoger beroep zal worden aanhouden in afwachting van de zekerheidsstelling door [appellant] alvorens [geïntimeerde] een termijn van vier weken te geven voor het indienen van een memorie van antwoord. Een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd dat het hof [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident.
Bij beslissing van de rolraadsheer van 15 augustus 2013 is arrest in het incident bepaald op heden.

2.Beoordeling

In het incident
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van voorschotten van € 500.000,- en 702.000,-, althans door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedragen, alsmede van buitengerechtelijke kosten ad € 8.655,- exclusief BTW en van de proceskosten. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat een bevelschrift zal worden afgegeven ten aanzien van de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de gevorderde voorzieningen geweigerd. De proceskosten zijn, gelet op de relatie tussen partijen, gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
2.2.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
2.3.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden.
2.4.
Er is geen verdrag of EG-Verordening als in artikel 224 lid 2 onder a Rv bedoeld waaruit voorvloeit dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat.
2.5.
Er is evenmin sprake van een verdrag, EG-Verordening of wet op grond waarvan een eventuele proceskostenveroordeling in Monaco ten uitvoer zal kunnen worden gelegd. [appellant] valt derhalve ook niet onder de in artikel 224 lid 2 sub b Rv genoemde uitzondering op de verplichting tot zekerheidstelling, zodat hij in beginsel zekerheid dient te stellen.
2.6.
[appellant] heeft aangevoerd dat, blijkens een rendementsoverzicht over 2011 en 2012, sprake is van een rekening courant positie van € 249.925,- zodat redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal in Nederland mogelijk zal zijn als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder c Rv. [appellant] heeft echter geen specifieke verhaalsinformatie verschaft. Deze stelling is derhalve onvoldoende onderbouwd.
2.7.
Dat door de verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid de effectieve toegang tot de Nederlandse rechter voor [appellant] wordt belemmerd als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder d Rv, is niet voldoende aannemelijk geworden. Ook overigens is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van chantage door [geïntimeerde], chicaneus handelen danwel misbruik van het procesrecht, zoals [appellant] heeft betoogd.
2.8.
Uit het vorenstaande volgt dat de onderhavige incidentele vordering zal worden toegewezen als na te melden.
2.9.
Het hof zal de hoogte van de gevorderde zekerheidsstelling bepalen op € 13.238,-, uitgaande van € 1.553,- aan verschotten en drie salarispunten (memorie van antwoord en pleidooi) op grond van een liquidatietarief van € 3.895,-.
2.10.
De beslissing met betrekking tot de proceskosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.11.
Het hof ziet, gelet op de aard van de zaak, geen aanleiding de hoofdzaak (verder) aan te houden. De hoofdzaak zal derhalve, ter voorkoming van nodeloze vertraging van de procedure, naar de rol worden verwezen het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde]
2.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
beveelt dat [appellant] aan [geïntimeerde] zekerheid stelt voor een bedrag van € 13.238,- ter zake van de proceskosten waarin [appellant] veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat [appellant] voormelde zekerheid stelt in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen een termijn van veertien dagen na deze uitspraak, op straffe van niet-ontvankelijkheid van [appellant] in de hoofdzaak;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 24 september 2013 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.H. Huijzer en C. Uriot en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.