Uitspraak
mr. A. Anakhrouchte Amsterdam,
mr. E.V.C. Savelkoulte Heerlen.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 8betoogt [appellant] dat het ontslag op staande voet hem niet is gegeven onverwijld nadat de gestelde dringende reden ter kennis van Q-Park was gekomen en dat het ontslag reeds hierom geen stand kan houden. [appellant] kan in dit betoog niet worden gevolgd, zodat de grief faalt. Hiertoe is het volgende bepalend.
grief 6, ertoe strekkend dat het ontslag niet op 9 januari 2013 is gegeven, [appellant] niet kan baten, aangezien onder de genoemde omstandigheden een ontslag op 11 januari 2013 eveneens als ‘onverwijld’ kan worden aangemerkt.
grieven 2 en 3bestrijdt [appellant] de aanwezigheid van een dringende reden voor het hem gegeven ontslag. Ook deze grieven kunnen niet slagen. Hiertoe geldt hetgeen hierna onder 3.14 tot en met 3.16 wordt overwogen.
grief 5betoogt, blijkt uit niets, daargelaten nog dat [appellant] niet heeft aangegeven dat en hoe die beweerde druk zijn inhoudelijke stellingname tijdens dat gesprek heeft beïnvloed en evenmin hoe zijn hier bedoelde betoog zich verhoudt tot de feiten op grond waarvan Q-Park hem heeft ontslagen. Dat [appellant] over de desbetreffende feiten voorafgaand aan het ontslag niet afdoende door Q-Park is gehoord, zoals hij met
grief 7aanvoert, stuit niet alleen af op de hierboven genoemde verklaring van [X], maar ook op de eigen stelling van [appellant] dat Q-Park hem in het gesprek op 9 januari 2013 met haar – onder 3.7 beschreven – bevindingen heeft geconfronteerd. Het voorgaande brengt mee dat de grieven 5 en 7 beide falen.
grief 9, waarmee [appellant] kennelijk het tegendeel wil betogen, tevergeefs is voorgesteld.
grief 4komt [appellant] op tegen het gebruik door de kantonrechter van in de parkeergarage gemaakte video-opnamen en van gegevens uit het onder 3.5 bedoelde geautomatiseerde systeem en elektronische logboek bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden voor het gegeven ontslag.