ECLI:NL:GHAMS:2013:2681

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
200.125.653-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer wegens verduistering in parkeergarage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], een werknemer van Q-Park, tegen zijn ontslag op staande voet. Het ontslag vond plaats naar aanleiding van een vermeende verduistering van € 8,- door [appellant] op 1 januari 2013. Q-Park, de werkgever, had een onderzoek ingesteld na meldingen van parkeergaragegebruikers over contante betalingen aan [appellant]. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat [appellant] contant geld had aangenomen, maar dit niet had vastgelegd in het elektronische logboek. Q-Park concludeerde dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag, en ontsloeg [appellant] op 11 januari 2013.

In eerste aanleg wees de kantonrechter de vorderingen van [appellant] af, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat Q-Park niet onverwijld had gehandeld, maar dat dit niet betekende dat het ontslag ongeldig was. Het hof stelde vast dat de gedragingen van [appellant] een wezenlijke inbreuk vormden op het vertrouwen dat Q-Park in hem had, en dat de ernst van de situatie, ondanks de beperkte omvang van het bedrag, voldoende was voor een dringende reden voor ontslag. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van vertrouwen in de relatie tussen werkgever en werknemer, vooral in functies met een grote mate van vrijheid. Het hof concludeerde dat de gedragingen van [appellant] niet als een administratieve slordigheid konden worden afgedaan, maar een ernstige schending van de verplichtingen als werknemer vormden.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.125.653/01
zaaknummer rechtbank: KK 13-247 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 augustus 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat:
mr. A. Anakhrouchte Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK BEHEER B.V.,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. E.V.C. Savelkoulte Heerlen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk [appellant] en Q-Park genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 10 april 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, kamer voor kantonzaken, hierna ‘de kantonrechter’, van 14 maart 2013, in kort geding onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en Q-Park als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Q-Park heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, met één productie.
[appellant] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen zoals in eerste aanleg ingesteld zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Q-Park heeft geconcludeerd, kort gezegd, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.11, de feiten genoemd die hij in deze zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
Q-Park exploiteert een parkeergarage in de wijk Bos en Lommer te Amsterdam. In die garage zijn werknemers van Q-Park werkzaam in de functie van ‘parking host’. Deze werknemers houden zich bezig met het beheren en operationeel houden van de garage. Zij verrichten hun werkzaamheden veelal vanuit een afgescheiden ruimte in de garage, door partijen aangeduid als ‘de loge’. Zij werken vaak alleen en hebben een grote mate van vrijheid.
3.2.
[appellant] is op 18 juni 2001 in loondienst van Q-Park getreden in de functie van ‘parking host’, aanvankelijk op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en met ingang van 18 juni 2002 voor onbepaalde tijd. Hij is als zodanig werkzaam geweest in de hierboven genoemde parkeergarage.
3.3.
Gebruikers van die garage ontvangen bij het binnenrijden een parkeerkaart. Op vertoon hiervan kunnen zij bij de loge een of meer chipkaarten afhalen die recht geven op gratis openbaar vervoer in Amsterdam. Een gebruikte chipkaart voor het openbaar vervoer geeft bovendien recht op korting op het gangbare parkeertarief. Dit bedraagt zonder korting € 12,- en met korting € 8,- per dag. Om voor de korting in aanmerking te komen moet de gebruiker de gebruikte chipkaart(en) voor vertrek tonen bij de loge, waarna de ‘parking host’ zijn parkeerkaart voorziet van een bepaalde code.
3.4.
Voorafgaand aan het uitrijden van de parkeergarage moet voor het gebruik daarvan worden betaald aan de hand van de hierboven bedoelde, al dan niet gecodeerde, parkeerkaart. Betaling is mogelijk bij de loge door middel van een pin- of een creditcard alsmede bij een tweetal betaalautomaten die zich elders in de garage bevinden. Alleen bij laatstbedoelde automaten kan (ook) met contant geld worden betaald. In de loge is geen kassa voor contante betaling aanwezig.
3.5.
Q-Park maakt gebruik van een geautomatiseerd systeem dat de parkeerhandelingen in de garage registreert, met inbegrip van de hierboven bedoelde betalingshandelingen. Handelingen die niet door dit systeem worden geregistreerd moeten door de dienstdoende ‘parking host’ worden vastgelegd in een elektronisch logboek.
3.6.
In de loge en bij de in- en uitritten van de garage hangen videocamera’s die opnamen maken van de gebeurtenissen ter plaatse. In de loge bevindt zich voorts een knop door middel waarvan de slagbomen – die de in- en uitritten van de garage afsluiten en die automatisch opengaan als een geldige uitrijdkaart in de paal bij de slagboom wordt gestopt – handmatig kunnen worden geopend. Op 1 januari 2013 was de rechteruitrit (van in totaal twee uitritten) vanaf 9.18 uur niet door een slagboom of anderszins afgesloten.
3.7.
Naar aanleiding van een mondelinge mededeling aan Q-Park door een tweetal gebruikers van de parkeergarage over, kort gezegd, meerdere door hen gedane contante betalingen aan een ‘parking host’, waaronder een contante betaling van € 8,- op 1 januari 2013, telkens in plaats van betaling via een onder 3.4 bedoelde automaat, heeft Q-Park een onderzoek ingesteld naar de gang van zaken op de betrokken datum (1 januari 2013). Dit onderzoek heeft aan het licht gebracht dat [appellant] die dag in de garage werkzaam was, dat op destijds gemaakte video-opnamen van de loge ten minste één betaling in contanten aan [appellant] door een gebruiker van de garage waarneembaar is, dat die gebruiker vervolgens op aangeven van [appellant] via de niet-afgesloten rechteruitrit de garage is uitgereden en dat de bedoelde contante betaling niet in het elektronische logboek is vastgelegd.
3.8.
Q-Park heeft de hierboven beschreven bevindingen in een gesprek op 9 januari 2013 aan [appellant] voorgehouden. Tijdens dit gesprek zijn hem de gemaakte video-opnamen getoond. [appellant] heeft bij die gelegenheid ontkend een bedrag in contanten te hebben aangenomen van een gebruiker van de parkeergarage. Q-Park heeft [appellant] vervolgens hetzij – volgens haar, door [appellant] betwiste, stelling – tijdens het gesprek op 9 januari 2013, hetzij – volgens [appellant] – bij hierop gevolgde brief van 11 januari 2013, op staande voet ontslagen op grond van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677, eerste lid, BW. De brief van 11 januari 2013 van Q-Park aan [appellant] bevat een mededeling van dit ontslag en noemt als reden daarvoor ‘dat u zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van aan Q-Park toebehorende gelden en daarbij de Q-Park procedure heeft overtreden’, welk handelen Q-Park heeft aangeduid als voor haar ‘volstrekt onaanvaardbaar’ en als reden om ‘definitief elk vertrouwen in een verdere samenwerking met u [te hebben] verloren’.
3.9.
Bij brief van 18 januari 2013 van zijn advocaat heeft [appellant] de nietigheid van het hem gegeven ontslag ingeroepen. Q-Park heeft bij brief van 24 januari 2013 geantwoord niet voornemens te zijn het ontslag in te trekken.
3.10.
Tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven feiten stelt [appellant] zich op het standpunt dat een dringende reden voor het ontslag zoals bedoeld in artikel 7:677, eerste lid, BW ontbreekt en vordert hij, kort gezegd en na wijziging van eis ter zitting in eerste aanleg, dat Q-Park bij wijze van voorlopige voorziening(en) zal worden veroordeeld om hem opnieuw gelegenheid te geven de overeengekomen arbeid te verrichten alsmede om vanaf 9 januari 2013, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig is geëindigd, het overeengekomen salaris door te betalen, te vermeerderen met de verhoging bedoeld in artikel 7:625 BW en met wettelijke rente.
3.11.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de overwegingen waarop zij berust richt zich het hoger beroep.
3.12.
Met
grief 8betoogt [appellant] dat het ontslag op staande voet hem niet is gegeven onverwijld nadat de gestelde dringende reden ter kennis van Q-Park was gekomen en dat het ontslag reeds hierom geen stand kan houden. [appellant] kan in dit betoog niet worden gevolgd, zodat de grief faalt. Hiertoe is het volgende bepalend.
3.13.
Tussen partijen staat vast dat de onder 3.7 bedoelde mededeling op 2 januari 2013 aan Q-Park is gedaan. Op grond van die enkele mededeling heeft Q-Park niet hoeven aan te nemen, en gelet op haar verplichting zich tegenover [appellant] als een goed werkgever te gedragen zelfs niet mogen aannemen, dat [appellant] een aan Q-Park toebehorend bedrag had verduisterd en daarbij de binnen Q-Park geldende procedure had overtreden, zoals zij hem heeft verweten. Hiervoor was onderzoek noodzakelijk naar hetgeen zich feitelijk had voorgedaan, in het bijzonder aan de hand van de op 1 januari 2013 in de parkeergarage gemaakte video-opnamen en het onder 3.5 bedoelde geautomatiseerde systeem en elektronische logboek voor zover betrekking hebbend op die datum. Voorshands blijkt uit niets dat Q-Park dit onderzoek onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen en evenmin dat zij heeft gedraald uit de onder 3.7 beschreven onderzoeksbevindingen de gevolgtrekking te maken dat een dringende reden voor ontslag – de gestelde verduistering en overtreding van procedure – bestond en [appellant] vervolgens te ontslaan. Dan kan niet worden gezegd dat Q-Park heeft nagelaten [appellant] onverwijld te ontslaan zodra zij kennis had van de feiten waarin de door haar gestelde dringende reden voor het ontslag is gelegen. Dit wordt niet anders doordat Q-Park met het ontslag heeft gewacht tot zij, op 9 januari 2013, over haar bevindingen met [appellant] had gesproken (kennelijk) teneinde hem daarover te horen, niet als ervan wordt uitgegaan dat het ontslag hem niet tijdens dit gesprek maar (pas) bij de onder 3.8 genoemde brief van 11 januari 2013 is gegeven zoals [appellant] stelt en evenmin doordat Q-Park [appellant] tot aan het gesprek op 9 januari 2013 zijn gebruikelijke werkzaamheden heeft laten verrichten. Uit het voorgaande volgt dat ook
grief 6, ertoe strekkend dat het ontslag niet op 9 januari 2013 is gegeven, [appellant] niet kan baten, aangezien onder de genoemde omstandigheden een ontslag op 11 januari 2013 eveneens als ‘onverwijld’ kan worden aangemerkt.
3.13.
Met de
grieven 2 en 3bestrijdt [appellant] de aanwezigheid van een dringende reden voor het hem gegeven ontslag. Ook deze grieven kunnen niet slagen. Hiertoe geldt hetgeen hierna onder 3.14 tot en met 3.16 wordt overwogen.
3.14.
Niet in geschil is dat op de video-opnamen die op 1 januari 2013 in de parkeergarage zijn gemaakt, te zien is dat [appellant] een betaling in contanten in ontvangst neemt van een gebruiker van de parkeergarage en dat [appellant] dit bedrag bij zich steekt. Evenmin in geschil is dat [appellant] de desbetreffende contante betaling (van € 8,-), waarvan hij in eerste aanleg en in hoger beroep de ontvangst heeft erkend, niet heeft vastgelegd in het elektronische logboek van de garage, zoals hij had behoren te doen. Uit de door Q-Park overgelegde registraties van betalingshandelingen die op 1 januari 2013 zijn gemaakt door het onder 3.5 bedoelde geautomatiseerde systeem, blijkt niet van een technische storing op die datum – zoals door [appellant] aangevoerd – die het noodzakelijk maakte dat het verschuldigde parkeertarief (niet op een van de onder 3.4 genoemde wijzen maar) in contanten aan de dienstdoende ‘parking host’ werd betaald, zoals de zojuist bedoelde gebruiker heeft gedaan. Uit het enkele feit dat de slagboom van de rechteruitrit op de betrokken datum defect was, volgt een zodanige noodzaak niet. De door [appellant] genoemde aanleiding voor (het in ontvangst nemen van) de contante betaling is dus niet aannemelijk geworden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat [appellant] het door hem ontvangen bedrag op 1 januari 2013, althans op een datum voor het eerder genoemde gesprek op 9 januari 2013, in een gesloten envelop heeft achtergelaten in het postvak van zijn leidinggevende (teneinde het bedrag aan Q-Park te doen toekomen), zoals hij heeft gesteld: die leidinggevende, [R], heeft uitdrukkelijk verklaard op 3 januari 2013 zijn postvak in de garage te hebben opgeruimd en daarin toen geen envelop met een geldbedrag te hebben aangetroffen alsmede dat hij in de periode van 1 tot 10 januari 2013 (ook verder) geen envelop met geld in zijn postvak heeft aangetroffen. Feiten of aanwijzingen die deze verklaringen logenstraffen ontbreken en [appellant] heeft de door hem gestelde afdracht niet aangetekend in het onder 3.5 bedoelde elektronische logboek. Dat op 10 januari 2013, daags nadat [appellant] de video-opnamen zijn getoond, wel een – kennelijk van [appellant] afkomstige, van de datum 1 januari 2013 voorziene – envelop met daarin een geldbedrag van € 8,- is aangetroffen in het postvak van de betrokken leidinggevende, doet aan het voorgaande niet af.
3.15.
Op grond van het hierboven overwogene moet vooralsnog worden aangenomen dat [appellant] een aan Q-Park toebehorend bedrag heeft verduisterd en daarbij de binnen Q-Park geldende procedure heeft overtreden, een en ander zoals in de onder 3.8 aangehaalde brief van Q-Park vermeld. Een verdere aanwijzing hiervoor is gelegen in de schriftelijke verklaring van een bij het gesprek op 9 januari 2013 aanwezige werknemer van Q-Park, [X], dat [appellant] tijdens dit gesprek nadat hem de opnamen waren getoond waarop zichtbaar is dat hij geld aanneemt van een gebruiker van de parkeergarage en dit in zijn jaszak stopt, is blijven zeggen dat hij dit niet gedaan had. Deze ontkenning – waarvan [appellant] in dit geding is teruggekomen door te erkennen dat hij een contante betaling van € 8,- in ontvangst heeft genomen – laat zich niet rijmen met zijn huidige stelling dat hij het ontvangen bedrag op 1 januari 2013 in een gesloten envelop in het postvak van zijn leidinggevende heeft gelegd en ondermijnt daarmee de aannemelijkheid van die stelling. Voor zijn genoemde ontkenning was immers geen aanleiding geweest als [appellant] het door hem ontvangen bedrag daadwerkelijk op 1 januari 2013, althans op een datum voor 9 januari 2013, via zijn leidinggevende aan Q-Park had afgedragen. Dat [appellant] tijdens het gesprek op laatstgenoemde datum door Q-Park onder ‘onacceptabele druk’ is gezet, zoals hij met
grief 5betoogt, blijkt uit niets, daargelaten nog dat [appellant] niet heeft aangegeven dat en hoe die beweerde druk zijn inhoudelijke stellingname tijdens dat gesprek heeft beïnvloed en evenmin hoe zijn hier bedoelde betoog zich verhoudt tot de feiten op grond waarvan Q-Park hem heeft ontslagen. Dat [appellant] over de desbetreffende feiten voorafgaand aan het ontslag niet afdoende door Q-Park is gehoord, zoals hij met
grief 7aanvoert, stuit niet alleen af op de hierboven genoemde verklaring van [X], maar ook op de eigen stelling van [appellant] dat Q-Park hem in het gesprek op 9 januari 2013 met haar – onder 3.7 beschreven – bevindingen heeft geconfronteerd. Het voorgaande brengt mee dat de grieven 5 en 7 beide falen.
3.16.
De gestelde verduistering en overtreding van procedure kunnen niet worden afgedaan als ‘een administratieve slordigheid’ – zoals [appellant] heeft geopperd – en leveren een dringende reden voor het gegeven ontslag op, in aanmerking genomen het belang van Q-Park dat betalingen voor het gebruik van de parkeergarage daadwerkelijk aan haar ten goede komen. De onder 3.2 genoemde duur van het dienstverband van [appellant], diens voor 1 januari 2013 onberispelijke staat van dienst, de ingrijpende gevolgen van het gegeven ontslag voor [appellant] en diens verdere belangen en persoonlijke omstandigheden – zoals zijn leeftijd en vooruitzichten op de arbeidsmarkt – staan aan het aannemen van een dringende reden voor het ontslag niet in de weg. De aard en de ernst van de omstreden gedraging van [appellant] zijn, gelet op de hierboven genoemde belangen van Q-Park en op het vertrouwen dat Q-Park in bij haar als ‘parking host’ werkzame personen – die, zoals onder 3.1 vermeld, een grote mate van vrijheid genieten – moet kunnen hebben, dusdanig dat sprake is van een dringende reden voor ontslag, ook als rekening wordt gehouden met de zojuist genoemde omstandigheden aan de zijde van [appellant]. De gedraging waarop het ontslag van [appellant] is gestoeld vormt kortom, ongeacht de beperkte omvang van het ermee gemoeide bedrag, een zo wezenlijke inbreuk op de belangen van Q-Park en op het door Q-Park in [appellant] gestelde en van deze te verlangen vertrouwen dat niet op grond van de belangen en persoonlijke omstandigheden van [appellant] kan worden geoordeeld dat een dringende reden voor ontslag ontbreekt. Uit het voorgaande volgt dat ook
grief 9, waarmee [appellant] kennelijk het tegendeel wil betogen, tevergeefs is voorgesteld.
3.17.
Met
grief 4komt [appellant] op tegen het gebruik door de kantonrechter van in de parkeergarage gemaakte video-opnamen en van gegevens uit het onder 3.5 bedoelde geautomatiseerde systeem en elektronische logboek bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden voor het gegeven ontslag.
3.18.
Met betrekking tot de video-opnamen – waarvan niet in geschil is dat Q-Park een gerechtvaardigd belang had bij het maken daarvan – staat vast dat Q-Park deze op 9 januari 2013 aan [appellant] heeft getoond en dat zij, na tevoren door de advocaat van Q-Park aan de kantonrechter en aan de advocaat van [appellant] te zijn toegezonden, ook bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg zijn getoond. [appellant] heeft hierdoor voldoende gelegenheid gehad om zich over die video-opnamen uit te laten, zodat de kantonrechter deze bij zijn beoordeling heeft mogen betrekken. De hiertegen gerichte klacht van [appellant] is dus ongegrond. Nu de video-opnamen tot de in dit geding overgelegde bescheiden behoren, heeft [appellant] zich daarover bovendien genoegzaam in hoger beroep kunnen uitlaten. In zoverre heeft [appellant] dus onvoldoende belang bij zijn klacht dat hem daarvoor eerder te weinig gelegenheid is gegeven. Met betrekking tot de door Q-Park overgelegde gegevens uit het geautomatiseerde systeem en elektronische logboek verzet zich niets tegen het gebruik daarvan bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden voor het gegeven ontslag, reeds omdat [appellant] zijn betwisting van de juistheid en volledigheid – op voor de beantwoording van die vraag van belang zijnde punten – van de desbetreffende gegevens, niet heeft onderbouwd met of toegelicht aan de hand van feiten op grond waarvan hij voorshands in zijn betwisting moet worden gevolgd en aan de overgelegde gegevens zou moeten worden voorbijgegaan. Dit alles brengt mee dat de grief faalt.
3.19.
Grief 1, waarmee [appellant] uitsluitend in algemene zin opkomt tegen de afwijzing van zijn vorderingen door de kantonrechter, heeft naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis en faalt dus eveneens. Voor bewijslevering zoals door [appellant] aangeboden is in een kort geding zoals thans aan de orde, ook in hoger beroep, geen plaats, zodat zijn bewijsaanbod in de memorie van grieven wordt gepasseerd. Daarbij kan in het midden blijven of dat aanbod betrekking heeft op voldoende concrete feiten die, bij bewezenverklaring, zouden kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven.
3.20.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de grieven geen van alle slagen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente zoals hierna te melden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Q-Park begroot op € 683,- aan verschotten en € 896,- voor salaris advocaat, beide bedragen te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als betaling binnen deze termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het verstrijken van de genoemde termijn tot aan de dag van voldoening;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, W.H.F.M. Cortenraad en R.M. Beltzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.