ECLI:NL:GHAMS:2013:2645

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
200.129.880/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten plaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de gesloten plaatsing van een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter. De ouders van [de minderjarige] zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn opvoeding, maar hebben in deze procedure niet deelgenomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en hem in gesloten jeugdzorg te plaatsen. De kinderrechter heeft op 30 mei 2013 deze verzoeken toegewezen, wat de ouders en de minderjarige in hoger beroep hebben aangevochten.

De feiten van de zaak tonen aan dat de ouders in 1993 zijn gehuwd en dat [de minderjarige] in 1996 is geboren. Sinds maart 2012 is hij onder toezicht gesteld en is er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De minderjarige verblijft sinds de bestreden beschikking in een gesloten behandelcentrum. Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat de minderjarige en zijn ouders het niet eens zijn met de zorgen die de Raad heeft geuit over de opvoedsituatie. De ouders stellen dat er geen sprake is van ernstige problemen en dat de minderjarige zich goed gedraagt.

Het hof heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld en vastgesteld dat er zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De minderjarige heeft zich in het verleden in een problematische situatie bevonden, waarbij hij in aanraking is gekomen met de politie en zich niet coöperatief heeft opgesteld tegenover hulpverleners. Het hof concludeert dat de gronden voor ondertoezichtstelling en de machtiging tot gesloten jeugdzorg ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze gronden ook thans nog bestaan. De ouders hebben geen grip op de minderjarige en de hulpverlening heeft niet het gewenste effect gehad. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 augustus 2013
Zaaknummer: 200.129.880/01
Zaaknummers eerste aanleg: 13/723-540616 en 13/724-540618
in de zaak in hoger beroep van:

1.[…],

thans verblijvende te Amsterdam Zuidoost,

2. […],

3. […],

beiden wonende te […],
appellanten,
advocaat: mr. W.K. Cheng te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant sub 1 wordt hierna [de minderjarige] genoemd. Appellanten sub 2 en sub 3 worden hierna afzonderlijk respectievelijk de vader en de moeder, en gezamenlijk de ouders genoemd. Geïntimeerde wordt hierna de Raad genoemd.
1.2.
[de minderjarige] en de ouders zijn op 9 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 mei 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 13/723-540616 en 13/724-540618.
1.3.
De zaak is op 7 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [de minderjarige], bijgestaan door zijn advocaat die tevens optrad namens de ouders;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad;
- mevrouw I. Buisman, vertegenwoordiger van William Schrikker Jeugdbescherming (hierna: WSJ).
1.5.
De ouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Namens de instelling voor gesloten jeugdzorg De Koppeling is, met bericht van afwezigheid, niemand verschenen

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn [in] 1993 gehuwd te Rabat, Marokko. Uit hun huwelijk is geboren [de minderjarige] [in] 1996. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 19 maart 2012 van de kinderrechter is [de minderjarige] met ingang van 19 maart 2012 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld en is voorts een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor de duur van zes maanden.
2.3.
Krachtens de bestreden beschikking verblijft [de minderjarige] sinds 30 mei 2013 in het besloten behandelcentrum De Koppeling te Amsterdam Zuidoost.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op dienovereenkomstig verzoek van de Raad, [de minderjarige] met ingang van 30 mei 2013 tot 13 januari 2014 onder toezicht gesteld en is een machtiging verleend om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 30 mei 2013 voor de duur van drie maanden.
3.2.
[de minderjarige] en de ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van de Raad af te wijzen. Zij hebben ter zitting in hoger beroep subsidiair verzocht slechts het verzoek van de Raad dat betrekking heeft op de machtiging gesloten plaatsing van [de minderjarige] af te wijzen.
3.3.
De Raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de vraag of de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze ook thans nog aanwezig zijn. Voorts ligt ter beoordeling aan het hof voor de vraag of de kinderrechter terecht en op goede gronden machtiging heeft verleend om [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven en zo ja, of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld, indien hij zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Ingevolge het bepaalde artikel 29b lid 3 Wet op de jeugdzorg (Wjz) kan een machtiging tot gesloten jeugdzorg verleend worden indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.2.
[de minderjarige] en de ouders zijn het niet eens met de stelling van de Raad dat er zorgen bestaan rondom zijn opvoedsituatie. De stukken in het dossier geven volgens hen een volledig verkeerd beeld. Er is wel sprake geweest van schoolverzuim, maar de school wil [de minderjarige] graag weer toelaten. Dit heeft de heer R. Bos, de mentor van [de minderjarige], ter zitting in eerste aanleg naar voren gebracht. De stelling van de Raad dat [de minderjarige] een leidersrol zou vervullen en crimineel gedrag zou vertonen vindt geen bevestiging in objectieve feiten en/of omstandigheden. [de minderjarige] heeft geen strafblad waar zware feiten op vermeld staan. De ouders ontkennen dat zij moeite hebben met hem in de gezinssituatie. In het verleden is [de minderjarige] wel eens onhebbelijk geweest als gevolg waarvan de vader zich in 2010 heeft gewend tot de hulpverlening. Sindsdien is evenwel nooit de juiste hulpverlening tot stand gekomen en heeft het gezin op eigen kracht een stabiele situatie gecreëerd waarin [de minderjarige] zich correct gedraagt. Dat niet de juiste hulpverlening tot stand is gekomen wordt volgens appellanten deels ook erkend door BJAA. Voor [de minderjarige] en zijn ouders is een gesloten plaatsing een ultimum remedium, dat thans op volledig onjuiste gronden is gebaseerd. Toepassing daarvan is zinloos, gelet op hoe [de minderjarige] zich thans gedraagt en gelet op het feit dat hij binnenkort achttien wordt. [de minderjarige] is van mening dat ten aanzien van zijn ontwikkeling niet is gebleken van zorgelijk gedrag dat ertoe leidt dat deze verstrekkende maatregel in zijn belang is.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verwezen naar het raadsrapport van 23 april 2013 en het standpunt dat daarin is ingenomen gehandhaafd. Verder heeft de Raad benadrukt dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling en dat [de minderjarige] weigert mee te werken aan enige vorm van hulpverlening. Het lukt de Koppeling niet om een plan van aanpak op te stellen, omdat het niet mogelijk is om dit in samenspraak met [de minderjarige] te maken.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier is gebleken dat [de minderjarige] in de afgelopen tijd een aantal keren in aanraking is gekomen met de politie. Dit heeft ertoe geleid dat meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet die vooralsnog niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Aannemelijk is, dat [de minderjarige] deel uitmaakt van een groep jongeren in Amsterdam Oost die voor veel overlast zorgt in de buurt en zich intimiderend opstelt. Straatcoaches hebben geconstateerd dat [de minderjarige] een leidende rol heeft in het opruien van de groep en het lastigvallen van omwonenden. Op 17 april 2013 heeft de Raad een melding van de politie Amsterdam-Amstelland ontvangen waaruit volgt dat [de minderjarige] in verzekering is gesteld en wordt verdacht van bedreiging en eenvoudige mishandeling gepleegd op 16 april 2013. Voorts komt uit de stukken naar voren dat [de minderjarige] zowel in de thuissituatie als daarbuiten verbaal agressief, gezagondermijnend en zelfbepalend gedrag vertoont. Daar komt bij dat [de minderjarige] zich ten opzichte van de hulpverlening niet coöperatief opstelt en onvoldoende inzet toont. De ouders van [de minderjarige] hebben geen grip op hem, maar hebben ook geen vertrouwen in de hulpverlening en werken hier thans ook niet aan mee. [de minderjarige] is inmiddels vanwege zijn probleemgedrag van in ieder geval twee scholen verwijderd. Op dit moment staat hij ingeschreven op de Amsterdam Plusschool. Gebleken is dat de schoolgang van [de minderjarige] ook op deze school problematisch verloopt doordat van meet af aan sprake is geweest van veelvuldig schoolverzuim. Anders dan [de minderjarige] stelt, heeft ook de stagebegeleider aan de Raad medegedeeld dat [de minderjarige] slechts een à twee keer op de stage is verschenen als gevolg waarvan deze stage inmiddels is beëindigd.
Ter zitting in hoger beroep heeft [de minderjarige] naar voren gebracht dat hij de fouten die hij heeft gemaakt weliswaar erkent, maar dat hij daarvan geleerd heeft. [de minderjarige] heeft verder verklaard dat hij geen hulpverlening wil, dat hij geen behandeling krijgt in de Koppeling en dat hij geen gesprekken wil voeren met de hulpverleners. Mevrouw I. Buis heeft ter zitting namens WSJ naar voren gebracht dat Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam de zaak onlangs heeft overgedragen aan WSJ. Mevrouw I. Buis heeft verder verklaard dat [de minderjarige] direct na de overdracht duidelijk heeft gemaakt dat hij geen gesprek wil voeren met haar, dat hij niets met de hulpverlening te maken wil hebben in welke vorm dan ook en dat gelet hierop vooralsnog geen plan van aanpak is opgemaakt en ook geen behandeling is gestart.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande voortvloeit dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans ook nog aanwezig zijn. Het hof is voorts van oordeel dat bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die hem belemmeren in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. Voldoende is komen vast te staan dat [de minderjarige] zich zal onttrekken aan de zorg die hij nodig heeft wanneer een minder zwaar middel wordt ingezet zodat een gesloten plaatsing noodzakelijk is. Daar komt bij dat een reëel risico bestaat dat [de minderjarige] ingeval van een niet-gesloten plaatsing terugvalt in zijn oude patroon en verder afglijdt in het criminele circuit. Gelet hierop betekent het feit dat [de minderjarige] [in] 2014 meerderjarig wordt en hij tot nu toe iedere medewerking aan de totstandkoming van de behandeling in de Koppeling weigert, niet dat de gedwongen hulpverlening in het gesloten kader het dan maar moet opgeven. Het hof is derhalve van oordeel dat ook de gronden voor machtiging tot gesloten jeugdzorg ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog aanwezig zijn. Aan het vorenstaande doet niet af de stelling van appellanten dat BJAA, wat daar verder ook van zij, in het verleden niet consequent is geweest in het inzetten van de juiste hulpverlening als gevolg waarvan de hulpverlening niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en is doorgezet. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, A.V.T. de Bie en L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2013.