ECLI:NL:GHAMS:2013:2610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
200.121.164/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhaalsbijdrage voor onderhoudsplichtige in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Amsterdam tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verhaalsbijdrage van de man voor zijn minderjarige kind werd vastgesteld. De man, die in 1955 is geboren en alleenstaand is, heeft een relatie gehad met de vrouw van wie hij een kind heeft, dat bij de vrouw verblijft. De vrouw ontvangt sinds 25 juni 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 148,- per maand aan de gemeente moest betalen als verhaalsbijdrage. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze bijdrage op nihil te stellen, omdat hij geen draagkracht meer zou hebben. De gemeente heeft de bestreden beschikking aangevochten en verzocht om de verhaalsbijdrage te handhaven.

Tijdens de zitting in hoger beroep is de financiële situatie van de man besproken, inclusief zijn inkomen en woonlasten. Het hof heeft vastgesteld dat de man per 1 juni 2012 een huurwoning heeft betrokken en dat zijn woonlasten zijn gestegen. De man heeft ook aangevoerd dat de vrouw mogelijk onterecht een uitkering ontvangt, maar het hof oordeelt dat dit niet relevant is voor de verhaalsbijdrage. Het hof concludeert dat de man tot 1 januari 2013 voldoende draagkracht had om de verhaalsbijdrage te voldoen, maar dat zijn draagkracht daarna is gedaald. Het hof heeft de verhaalsbijdrage met ingang van 1 januari 2013 vastgesteld op € 145,- per maand.

De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de man vanaf 1 januari 2013 een verhaalsbijdrage van € 145,- per maand moet betalen. De man wordt ook in de proceskosten van de gemeente niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 augustus 2013
Zaaknummer: 200.121.164/01
Zaaknummer eerste aanleg: 502049 / FA RK 11-8615 (AP/FL)
in de zaak in hoger beroep van:
Gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
appellant,
tegen
[…],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat mr. M.E. Goudriaan te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de gemeente en de man genoemd.
1.2.
De gemeente is op 1 februari 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 november 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 502049 / FA RK 11-8615 (AP/FL).
1.3.
De man heeft op 14 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 30 mei 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 13 juni 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de heer mr. H.H.J. ten Hoope namens de gemeente;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
De man heeft een relatie gehad met [x] (hierna: de vrouw). Uit deze relatie is geboren: [y] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2002. De man heeft haar erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Aan de vrouw wordt met ingang van 25 juni 2008 een uitkering verstrekt in het kader van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2010 is bepaald dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [de minderjarige] met ingang van 1 augustus 2010 € 148,- per maand aan de gemeente zal betalen, zolang de bijstandverstrekking aan de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] voortduurt. Voorts is bepaald dat de man over de periode van 1 december 2008 tot en met 31 juli 2010 in totaal € 1.737,17 aan de gemeente zal betalen.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1955. Hij is alleenstaand.
Hij is werkzaam in loondienst bij [bedrijf 1]. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 27.949,- en het ZVW-loon € 26.097,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalde hij in 2012 € 143,- per maand en in 2013 betaalt hij € 136,- per maand. Hij ontving in 2012 een zorgtoeslag van €  40,- per maand en in 2013 bedraagt deze € 56,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedroeg in 2012 € 220,- per jaar en in 2013 € 350,- per jaar. Het eigen risico wordt geheel verbruikt.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is -na wijziging van het oorspronkelijke verzoek- het inleidend verzoek van de man om, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2010, de door hem te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 juni 2012 op nihil te stellen, toegewezen.
3.2.
De gemeente verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de man af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de gemeente te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De gemeente heeft gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat de beschikking van 20 oktober 2010 kan worden gewijzigd omdat deze met ingang van 1 juni 2012 niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet en de man sindsdien geen draagkracht meer heeft voor het betalen van enige verhaalsbijdrage. De man heeft zich daartegen verweerd en in hoger beroep voorts de verstrekking van de uitkering aan de vrouw ter discussie gesteld. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de destijds opgelegde verhaalsbijdrage van € 148,- per maand, gelet op het netto gezininkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan, hoger is dan de behoefte van [de minderjarige] en de bijdrage aldus op een lager bedrag moet worden bepaald.
4.2.
Het hof overweegt als volgt.
De door de rechtbank bij beschikking van 20 oktober 2010 vastgestelde verhaalsbijdrage kan, gelet op het bepaalde in artikel 62e Wet werk en bijstand juncto artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek worden gewijzigd wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Voor zover de gemeente in haar appelschrift een grief heeft gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat -gelet op de stelling van de man en het gebrek aan betwisting daarvan door de gemeente- sprake is van een wijziging van omstandigheden per 1 juni 2012 die noopt tot een herbeoordeling van de verhaalsbijdrage overweegt het hof dat de man in eerste aanleg heeft gesteld dat hij per 1 juni 2012 een huurwoning aan de [a] (hierna: de huurwoning) heeft betrokken en dat hij als gevolg daarvan (hogere) woonlasten heeft. In die stelling ligt besloten dat volgens de man sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Dit betekent dat de rechtbank de man terecht ontvankelijk heeft geacht in zijn verzoek en terecht heeft onderzocht of de bij beschikking van 20 oktober 2010 vastgestelde verhaalsbijdrage is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat aan de vrouw ten onrechte een uitkering wordt verstrekt voert de man aan dat zij al jaren zwarte schoonmaakwerkzaamheden verricht alsmede twee kamers in haar woning verhuurt, waaruit zij eveneens inkomsten ontvangt. De man stelt dit aan de gemeente te hebben gemeld. Desgevraagd heeft de gemeente ter zitting in hoger beroep verklaard dat de gemeente inderdaad in maart 2011 een (anonieme) melding betreffende de veronderstelde inkomsten van de vrouw heeft ontvangen. Zij is daarop een onderzoek gestart, bestaande uit onder meer een huisbezoek bij en gesprekken met de vrouw. Uit dat onderzoek, dat op 27 april 2011 is afgerond, zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat de vrouw inkomsten aan de gemeente verzwijgt. Zonder meer concrete aanwijzingen zal de gemeente geen hernieuwd onderzoek starten. Voorts heeft de gemeente verklaard dat het UWV -de vrouw ontvangt deels een WIA-uitkering- zich bezig houdt met het re-integratietraject van de vrouw.
Het hof overweegt vooreerst, dat volgens vaste jurisprudentie in het kader van een verhaalsvordering niet ten toets staat of de bijstand waarvan de kosten worden verhaald, al dan niet terecht is verleend. Voor zover de man met zijn betoog heeft willen aanvoeren dat de vrouw geen, althans minder behoefte heeft aan een bijdrage voor [de minderjarige], is het hof, gelet op de verklaring van de gemeente, van oordeel dat de man zijn stelling dat de vrouw zwarte inkomsten heeft, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
4.4.
Daarmee komt het hof toe aan de door de man eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerde stelling dat de opgelegde verhaalsbijdrage van € 148,- per maand de behoefte van [de minderjarige] overstijgt. Daartoe overweegt het hof als volgt. Uit de stukken is gebleken dat partijen (eind) 2007 uiteen zijn gegaan. Bij de stukken bevinden zich salarisspecificaties van juni, juli en augustus 2008 van [bedrijf 2] waar de man, volgens vermelding op diezelfde specificaties, in ieder geval vanaf mei 2007 werkzaam was. Gelet op het inkomen van de man zoals dat blijkt uit die specificaties en de NIBUD-tabel voor het bepalen van de kosten kinderen in 2007, is een geïndexeerde bijdrage van € 148,- per maand (zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2010) niet te hoog. Ook deze stelling van de man slaagt derhalve niet.
4.5.
Vervolgens is de beoordeling van de draagkracht van de man tot betaling van de (geïndexeerde) bijdrage van € 148,- per maand aan de orde.
In geschil zijn de de huurlasten van de man, de verwervingskosten alsmede de door de man opgevoerde schuldenlast. Ten aanzien van de overige lasten van de man alsmede zijn inkomen houdt het hof bij de bepaling van zijn draagkracht rekening met de gegevens zoals deze hiervoor onder 2.4 zijn weergegeven, waarbij in 2013 zal worden uitgegaan van het ZVW-loon, nu per 1 januari 2013 de bijtelling van de werkgeversbijdrage ZVW is afgeschaft.
4.6.
De gemeente heeft haar primaire standpunt dat de man niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk de huurwoning bewoont en daarvoor huur betaalt ter zitting laten varen. Wel voert de gemeente aan dat onduidelijk is of de man al per 1 juni 2012 de huurwoning is gaan bewonen, nu hij zich pas per 1 november 2013 op het desbetreffende adres heeft ingeschreven bij het GBA. Voorts meent de gemeente dat de hoogte van de huur onduidelijk is, dat de man voor een lagere maandlast een sociale huurwoning zou kunnen huren en dat de na 1 januari 2013 opgevoerde huur van € 750,- per maand in ieder geval excessief is. Gelet op het inkomen van de man mag in ieder geval geen rekening worden gehouden met een hogere woonlast dan € 541,- per maand, aldus de gemeente.
De man heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van […], zijnde de broer van de verhuurder van de man (hierna: [broer verhuurder]), waarin deze verklaart dat de door de man te betalen huur voor de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 € 650,- per maand bedroeg en vanaf 1 januari 2013 € 750,- per maand, dat de man de huurpenningen maandelijks contant aan hem betaalt en dat het niet mogelijk was voor de man om zich eerder op het adres in te schrijven omdat hij daarvoor een kopie van het paspoort van de verhuurder nodig had, die tot oktober 2012 in het buitenland verbleef. Het hof is van oordeel dat door deze verklaring van [broer verhuurder], welke op zich niet door de gemeente wordt betwist, bezien in verband met de door de man overgelegde transactiebonnen van een geldautomaat en overzichten van zijn reizen met zijn OV-chipkaart, voldoende aannemelijk is dat de man sinds 1 juni 2012 de huurwoning bewoont en de huur (contant) voldoet. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat in de huurpenningen tevens een bedrag van circa € 200,- per maand aan nutsvoorzieningen is begrepen. Het hof gaat daarom uit van een kale huurlast van € 450,- per maand over de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 en van € 550,- per maand vanaf 1 januari 2013. Gelet op het subsidiaire standpunt van de gemeente, dat gelet op het inkomen van de man een woonlast van € 541,- per maand als redelijk kan worden beschouwd, zal het hof rekenen met een kale huurlast zoals door de man voorgesteld. Met de kosten voor nutsvoorzieningen zal het hof, anders dan kennelijk de rechtbank, geen rekening houden, omdat deze al in de toepasselijke bijstandsnorm zijn verdisconteerd.
Aan de meer subsidiaire stelling van de gemeente, dat de man kan worden geacht zijn woonlasten te delen met een andere bewoner gaat het hof, bij gebrek aan enige onderbouwing, voorbij.
4.7.
De man voert in zijn draagkrachtberekening, overgelegd bij zijn verweerschrift in hoger beroep, een bedrag van € 128,- per maand aan reiskosten ten behoeve van zijn woon-werkverkeer op. Nu uit de door hem overgelegde salarisspecificaties blijkt dat hij een vergoeding van zijn werkgever van € 110,- per vier weken ontvangt, zijnde omgerekend € 119,- per maand, zal het hof bij de bepaling van zijn draagkracht nog rekening houden met een bedrag van € 9,- per maand aan verwervingskosten. De stelling van de gemeente, dat de feitelijke reiskosten van de man lager zijn dan hij opvoert, omdat een maandtrajectkaart voor hetzelfde traject slechts € 96,70 per maand kost, is door haar niet met stukken onderbouwd zodat het hof reeds daarom, gelet op het standpunt van de man, daaraan voorbij gaat.
4.8.
Ten aanzien van de schulden van de man overweegt het hof als volgt. Bij zijn draagkrachtberekening voert de man een totale maandelijkse schuldenlast op van € 276,- per maand, bestaande uit aflossing en rente van het doorlopend krediet van een ABN AMRO-rekening met nummer [1] van in totaal € 45,38 per maand, Interbank met nummer [2] ter hoogte van € 131,50 per maand en advocaatkosten van € 100,- per maand. Evenals de rechtbank zal het hof geen rekening houden met de opgevoerde advocaatkosten, nu deze kosten niet dienen te prevaleren boven de onderhoudsverplichting van de man jegens [de minderjarige]. Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de schuld bij Interbank bestaat uit herfinanciering van oudere schulden bij VISA ICS B.V. en Santander Consumer Finance (Comfortcard). In de bestreden beschikking is rekening gehouden met de rentelasten die de man ten aanzien van die leningen diende te voldoen. Eveneens is rekening gehouden met de rentelast die samenhangt met het doorlopend krediet op de rekening bij ABM AMRO met nummer [1]. De gemeente heeft daartegen niet gegriefd. Het hof vermag echter, zonder nadere toelichting, niet in te zien waarom – indien met de rente op deze leningen rekening wordt gehouden - bij de bepaling van de draagkracht van de man de contractueel verplichte aflossingen op deze leningen niet in aanmerking zouden moeten worden genomen. Het hof zal daar dan ook mee rekenen. De man heeft, in afwijking van de door hem bij zijn nadere producties van 30 mei 2013 en de daarbij gevoegde draagkrachtberekening opgevoerde schulden, ter zitting nog verzocht met een andere schuld aan VISA rekening te houden, te weten de schuld waarvan als productie 23 in eerste aanleg een afschrift is overgelegd. Voor zover dit een schuld betreft die niet is meegefinancierd in de Interbanklening overweegt het hof dat de man geen enkele toelichting omtrent deze schuld heeft verstrekt, zodat de noodzaak daarvan niet is komen vast te staan en daar dan ook, gelet op het standpunt van de gemeente, geen rekening mee zal worden gehouden. Het voorgaande leidt ertoe dat bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening zal worden gehouden met aflossingen en rente op schulden van in totaal € 45,38 + € 131,50 = (afgerond) € 177,- per maand.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de man tot 1 januari 2013 over voldoende draagkracht beschikt om de bij de rechtbank van 20 oktober 2010 vastgestelde verhaalsbijdrage te voldoen. Na 1 januari 2013 beschikt hij over voldoende draagkracht om een bijdrage van € 145,- per maand te betalen.
4.10.
Reeds op grond van voormelde uitkomst is de door de man verzochte veroordeling van de gemeente in de proceskosten van beide instanties niet aan de orde. Dit verzoek van de man zal worden afgewezen.
4.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem te betalen verhaalsbijdrage voor zover dat ziet op de periode tot 1 januari 2013 alsnog af;
bepaalt de door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [de minderjarige] aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2013 op € 145,- (HONDERD VIJFENVEERTIG EURO) per maand zolang de bijstandsverlening voortduurt, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.G. Gräler in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013.