Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Amsterdam tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verhaalsbijdrage van de man voor zijn minderjarige kind werd vastgesteld. De man, die in 1955 is geboren en alleenstaand is, heeft een relatie gehad met de vrouw van wie hij een kind heeft, dat bij de vrouw verblijft. De vrouw ontvangt sinds 25 juni 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 148,- per maand aan de gemeente moest betalen als verhaalsbijdrage. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze bijdrage op nihil te stellen, omdat hij geen draagkracht meer zou hebben. De gemeente heeft de bestreden beschikking aangevochten en verzocht om de verhaalsbijdrage te handhaven.
Tijdens de zitting in hoger beroep is de financiële situatie van de man besproken, inclusief zijn inkomen en woonlasten. Het hof heeft vastgesteld dat de man per 1 juni 2012 een huurwoning heeft betrokken en dat zijn woonlasten zijn gestegen. De man heeft ook aangevoerd dat de vrouw mogelijk onterecht een uitkering ontvangt, maar het hof oordeelt dat dit niet relevant is voor de verhaalsbijdrage. Het hof concludeert dat de man tot 1 januari 2013 voldoende draagkracht had om de verhaalsbijdrage te voldoen, maar dat zijn draagkracht daarna is gedaald. Het hof heeft de verhaalsbijdrage met ingang van 1 januari 2013 vastgesteld op € 145,- per maand.
De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de man vanaf 1 januari 2013 een verhaalsbijdrage van € 145,- per maand moet betalen. De man wordt ook in de proceskosten van de gemeente niet vergoed.