ECLI:NL:GHAMS:2013:2584

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
200.104.739/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurige procedure over omgang tussen vader en kind met verzoek tot wijziging van omgangsregeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een langdurige procedure over de omgang tussen een vader en zijn kind. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2012 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw en de man zijn in 2006 gehuwd, maar hun huwelijk is in 2008 ontbonden. Uit hun huwelijk is een minderjarige geboren, die bij de vrouw verblijft. De omgangsregeling, die in het verleden is vastgesteld, is door de vrouw stopgezet, wat heeft geleid tot een verzoek om een nieuwe regeling.

Tijdens de zittingen is gebleken dat er meerdere begeleide omgangscontacten hebben plaatsgevonden, maar dat de vrouw op 20 maart 2013 heeft aangegeven niet langer mee te willen werken aan deze begeleide omgang. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de omgang tussen de man en de minderjarige van groot belang is en dat er een affectieve relatie aan het ontstaan is. Het hof heeft besloten om een raadsonderzoek te verzoeken om te onderzoeken welke omgangsregeling in het belang van de minderjarige is en welke hulpverlening eventueel noodzakelijk is voor zowel de minderjarige als de ouders.

Het hof heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige bij de man verblijft op zondag, met een opbouw in de tijd. Tevens is er een dwangsom verbonden aan de nakoming van deze regeling, gezien de eerdere weigering van de vrouw om mee te werken aan de omgangsregeling. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 2 juli 2013 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.104.739/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 426684/FA RK 09-3269 (MB TJ)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Tijsterman te Uithoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 4 april 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 426684/FA RK 09-3269 (MB TJ).
1.3.
De man heeft op 23 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 29 juni 2012 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 11 juli 2012 ter terechtzitting behandeld. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Van de zijde van de vrouw zijn op 18 maart 2013, 17 april 2013, 2 mei 2013 en 6 juni 2013 nadere stukken binnengekomen. Van de zijde van de man zijn op 10 april 2013 en op 7 juni 2013 nadere stukken binnengekomen.
1.7.
De behandeling is voortgezet op 12 juni 2013. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn[in] 2006 gehuwd. Hun huwelijk is op 15 oktober 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 september 2008 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] [in] 2007 (hierna: [de minderjarige]). De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. Zij verblijft bij de vrouw.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 17 september 2008 is een omgangsregeling bepaald tussen de man en [de minderjarige] inhoudende dat [de minderjarige] iedere dinsdag van 12.30, dan wel 13.00 uur, tot 17.00 uur bij de man is en eens in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij het partijen vrij staat in onderling overleg te bepalen dat de omgang in het belang van [de minderjarige] op zaterdag om 10 uur aanvangt.

3.De procedure in eerste aanleg

3.1.
De vrouw heeft in april 2009 een verzoek ingediend bij de rechtbank om, met wijziging van de beschikking van 17 september 2008, een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] te bepalen van dinsdag vanaf de opvang tot 17.00 uur en om de week op zondag van 10.00 tot 17.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt.
De vrouw heeft op 29 mei 2009 bij brief aanvullende verzoeken ingediend. Zij heeft, voor
zover thans van belang, aanvullend verzocht te bepalen:
- dat zij [de minderjarige] door een door de huisarts aangewezen persoon mag laten onderzoeken en/of begeleiden;
- dat iedere omgang wordt geschorst tot aan de uitkomst van dat onderzoek;
- dat het gezag van de man tot aan de uitkomst van dat onderzoek wordt geschorst;
- dat de omgang vorm krijgt zoals door de deskundige in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
De man heeft een zelfstandig verzoek gedaan om [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Amsterdam voor de duur van drie maanden.
3.2.
Bij (tussen)beschikking van 23 september 2009 is, met wijziging van de beschikking van 17 september 2008, een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat [de minderjarige] eenmaal per week op dinsdag van 12.30 uur tot 17.00 uur bij de man verblijft. Het verzoek van de vrouw inzake het gezag en het verzoek van de man tot de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zijn afgewezen.
3.3.
De man heeft ter zitting van 10 maart 2010, voor zover thans van belang, aanvullend verzocht
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen;
- een dwangsom te bepalen voor elke keer dat de vrouw geen uitvoering geeft aan de omgangsregeling zoals is bepaald in de beschikking van 23 september 2009;
- een ondertoezichtstelling uit te spreken voor de uitvoering van de omgang.
3.4.
Bij (tussen)beschikking van 7 april 2010 is bepaald dat de vrouw voor iedere keer dat zij niet meewerkt aan de in de beschikking van 23 september 2009 bepaalde omgangsregeling een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van € 250,- per keer tot een maximum van € 3.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Raad verzocht advies uit te brengen over de vraag welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is, welke hoofdverblijfplaats in haar belang is en of er gronden zijn voor een ondertoezichtstelling.
3.5.
De Raad heeft op 7 september 2010 een rapport uitgebracht. De Raad adviseert in het rapport een voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en de man, een keer in de twee weken op een tussen partijen in onderling overleg overeen te komen dag, voor een periode van vier maanden, in de praktijk van mevrouw van Fulpen. Tevens adviseert de Raad de rechtbank om de behandeling aan te houden voor een periode van vier maanden in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling. Vanuit het onderzoek zijn geen zorgen naar voren gekomen die maken dat wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] moet plaatsvinden. Ook zijn er geen zorgen naar voren gekomen over de ontwikkeling van [de minderjarige]. Een beschermingsonderzoek acht de Raad niet geïndiceerd.
3.6.
Bij (tussen)beschikking van 19 januari 2011 is bepaald dat de man met [de minderjarige] voorlopig omgang zal hebben onder begeleiding van het Omgangshuis op een door het Omgangshuis te bepalen locatie, dagen en tijdstippen en zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om een ouderschapsonderzoek te bevelen. Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, is afgewezen.
3.7.
Bij (tussen)beschikking van 23 maart 2011 is drs. O. Koppens tot deskundige benoemd om een ouderschapsonderzoek te verrichten. Het ouderschapsonderzoek heeft niet plaatsgevonden.
3.8.
Bij (tussen)beschikking van 8 juni 2011 is een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding van mevrouw Fulpen in haar praktijk van eenmaal in de twee weken op een tussen partijen in onderling overleg overeen te komen dag, voor een periode van vier maanden.
3.9.
Bij (tussen)beschikking van 24 augustus 2011 is - met wijziging van de beschikking van 19 januari 2011, 23 maart 2011 en 8 juni 2011- de Raad verzocht advies uit te brengen omtrent de volgende vragen:
- Is het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat onbegeleide contacten tussen de man en [de minderjarige] achterwege blijven?
- Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord; op welke manier zou vorm kunnen worden gegeven aan die onbegeleide contacten?
3.10.
De Raad heeft op 3 januari 2012 een rapport uitgebracht.
De Raad komt in het rapport tot de conclusie dat onbegeleide of geen omgang niet in het belang van [de minderjarige] is. Gezien de ongewijzigde omstandigheden is het in het belang van [de minderjarige] dat onbegeleide contacten vooralsnog achterwege blijven. [de minderjarige] kent de man nauwelijks en heeft bijna geen band met hem. Een mogelijk contact dient planmatig opgezet, goed voorbereid en geëvalueerd te worden. Omdat de ouders daartoe niet in staat zijn, is een begeleid contact nog steeds in het belang van [de minderjarige]. De ouders kunnen zich wenden tot de Opvoedpoli om tot een plan voor omgangscontact te komen. De Raad adviseert de ouders te verwijzen naar de Opvoedpoli voor het op gang brengen van een omgangsregeling en iedere verdere beslissing aan te houden voor een half jaar.
3.11.
Bij de bestreden beschikking van 14 maart 2012 is, met wijziging van de beschikking van 24 augustus 2011 in zoverre, in het kader van de voorlopige omgangsregeling bepaald dat de man onbegeleid contact zal hebben met [de minderjarige]:
- met ingang van 25 maart 2012 op zondag van 11.00 uur tot 12.00 uur;
- met ingang van 8 april 2012 op zondag van 10.00 uur tot 12.00 uur;
- met ingang van 29 april 2012 op zondag van 10.00 uur tot 13.00 uur;
- met ingang 20 mei 2012 op zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur;
- met ingang van 10 juni 2012 op zondag van 10.00 uur tot 15.00 uur;
- met ingang van 1 juli 2012 op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur.
Voorts is bepaald dat de vrouw voor iedere keer dat zij niet meewerkt aan de hierboven vastgestelde omgangsregeling een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van € 250,- per keer, met een maximum van € 3.000,-. De behandeling wordt voortgezet op 9 juli 2012, met het verzoek aan partijen uiterlijk tien dagen vóór die datum de rechtbank te informeren over het verloop van de voorlopige omgangsregeling.

4.De procedure in hoger beroep

4.1.
De vrouw verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij (tussen)beschikking te beslissen:
- dat iedere omgang wordt geschorst;
- althans te bepalen bij tussenbeschikking dat de zaak wordt aangehouden ten aanzien van de beslissing omtrent contact of omgang, dat partijen zich per direct dienen te wenden tot drs van Fulpen, althans het Omgangshuis, met als doel aldaar te komen tot begeleid contact en of begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige], dat de behandeling van de zaak wordt voortgezet op een door het hof te bepalen datum en tijdstip, zodat partijen alsdan het hof kunnen voorlichten omtrent de stand van zaken, het verloop of de uitkomst van de begeleiding door drs van Fulpen of het Omgangshuis, waarna het hof verder beslist;
- althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het door haar in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking – zo nodig onder verbetering van gronden en met bepaling van een nieuwe periode van contact tussen de man en [de minderjarige] op straffe van een dwangsom – te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep van € 2.671,-, althans in de kosten van deze procedure.
4.3.
Tijdens de zitting op 11 juli 2012 bij het hof hebben beide partijen zich bereid verklaard tot het opstarten van begeleide omgang bij het Omgangshuis. Naar aanleiding daarvan heeft het hof partijen verwezen naar het Omgangshuis Noord-Holland voor het opstarten van omgang tussen [de minderjarige] en de man, met dien verstande dat beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan het traject en zich dienen te houden aan de aanwijzingen van het Omgangshuis.
4.4.
De vrouw heeft bij brief van 20 maart 2013, welke op 2 mei 2013 is binnengekomen bij de griffie van dit hof, haar verzoek vermeerderd in die zin dat zij thans ook verzoekt haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten.
4.5.
De man heeft bij brief van 9 april 2013 verzocht de zaak op zo kort mogelijke termijn op zitting te behandelen opdat de omgang tussen hem en [de minderjarige] zo nodig op straffe van een dwangsom, dan wel gijzeling kan worden hervat.
4.6.
Op 6 juni 2013 is een (eind)rapportage van het Omgangshuis bij het hof binnengekomen.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De vrouw heeft bij brief van 20 maart 2013 haar verzoek in hoger beroep vermeerderd in die zin dat zij verzoekt haar met het eenhoofdig gezag te belasten. Het hof is van oordeel dat de vrouw in dit geval haar verzoek heeft vermeerderd in een zodanig laat stadium dat dit in strijd is met de goede procesorde. Het hof zal de vermeerderde eis dan ook buiten beschouwing laten. Aan de orde is nog slechts de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige].
5.2.
Uit de rapportage van het Omgangshuis blijkt het volgende.
Er heeft in totaal zes keer begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de man plaatsgevonden bij het Omgangshuis, te weten op 27 oktober 2012, 17 november 2012, 5 januari 2013, 26 januari 2013, 15 februari 2013 en 9 maart 2013. Op 20 maart 2013 heeft de vrouw het Omgangshuis per mail bericht dat zij niet langer wenst mee te werken aan begeleide omgang bij het Omgangshuis. Op 26 februari 2013 heeft het Omgangshuis een advies voor beide ouders opgesteld, waarin het Omgangshuis verschillende zorgen uit, met name over het feit dat [de minderjarige] wordt belast met zaken rondom de omgang en met een negatief beeld van haar vader. Het Omgangshuis constateert dat [de minderjarige], in tegenstelling tot wat de moeder meldt dat ze thuis aangeeft, geen angst of terughoudendheid toont in het contact met haar vader. Het Omgangshuis adviseert de man om ondersteuning te zoeken om zijn draagkracht te vergroten en te accepteren dat de nieuwe partner van de moeder belangrijk is in het leven van [de minderjarige]. Aan de vrouw en haar partner adviseert het Omgangshuis om een wilsbesluit te nemen en tot een constructievere opstelling naar [de minderjarige] te komen, haar niet langer te belasten met een negatief beeld van haar vader en om de vader van [de minderjarige] vanuit goed ouderschap nu en in de toekomst een plek in het leven van [de minderjarige] te gunnen.
In de eindrapportage komt het Omgangshuis tot de conclusie dat er duidelijk sprake is van contactgroei tussen [de minderjarige] en haar vader en dat er sprake is van een affectieve relatie tussen hen. Daarnaast constateert het Omgangshuis dat er sprake is van grote en actieve tegenwerking in het familiesysteem van [de minderjarige], niet alleen van de vrouw, maar ook van andere familieleden, om het recht van [de minderjarige] en haar vader op dit contact met elkaar te realiseren.
Het Omgangshuis verwacht niet dat de vrouw vrijwillig mee zal werken aan het opbouwen van een zelfstandige omgangsregeling, waarmee alleen nog het gedwongen kader overblijft, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling en toezicht van een gezinsvoogd, om dit mogelijk te maken. Het Omgangshuis verwacht dat ook wanneer in de toekomst een omgangsregeling mogelijk wordt gemaakt, gebeurtenissen uit hun verband kunnen worden gehaald, negatieve elementen worden uitvergroot en verdraaid. Dit maakt toekomstige omgang voor [de minderjarige] maar ook voor haar vader onveilig. Ook daarom is het van belang dat er, waarschijnlijk gedurende langere tijd, toezicht en monitoring blijft. Het Omgangshuis kan, indien hierom wordt verzocht, en alleen indien er in de toekomst een gezinsvoogd is aangewezen, een rol spelen bij de verdere opbouw van een omgangsregeling in afstemming op de ontwikkeling en mogelijkheden van [de minderjarige], aldus de rapportage.
5.3.
De vrouw heeft tijdens de zitting van 12 juni 2013 verklaard dat zij de omgang bij het Omgangshuis heeft beëindigd omdat zij van mening is dat deze niet goed verliep en omdat zij hulpverlening voor [de minderjarige] noodzakelijk acht. De hulpverlening voor [de minderjarige] bij het KJTC is nog steeds niet gestart. De vrouw is alleen bereid in te stemmen met het hervatten van de begeleide omgang indien tegelijkertijd het hulpverleningstraject voor [de minderjarige] wordt opgestart en indien de man laat zien dat hij aan zijn problematiek werkt. De vrouw heeft desgevraagd verklaard dat zij geen acties heeft ondernomen voor zichzelf naar aanleiding van het advies van 26 februari 2013 van het Omgangshuis; zij was het gedeeltelijk niet eens met dit advies.
5.4.
De man heeft tijdens de zitting van 12 juni 2013 verklaard dat hij de omgang met [de minderjarige] bij het Omgangshuis als positief heeft ervaren en dat hij graag wil dat de omgang zo snel mogelijk wordt hervat. Hij heeft [de minderjarige] inmiddels alweer enkele maanden niet gezien. Hij begrijpt dat de omgang rustig opgebouwd zal moeten worden omdat het anders verwarrend is voor [de minderjarige]. De man heeft het hof verzocht een duidelijke omgangsregeling vast te leggen in een beschikking. Naar aanleiding van het advies van het Omgangshuis van 26 februari 2013 heeft de man contact gezocht met een maatschappelijk werker om te werken aan het vergroten van zijn draagkracht en om te gaan met zijn boosheid over de situatie.
5.5.
De Raad heeft ter zitting verklaard niet in staat te zijn een advies te geven over de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man, omdat nog veel zaken onduidelijk zijn. De Raad heeft het hof daarom geadviseerd (opnieuw) een Raadsonderzoek te laten verrichten om te onderzoeken welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is. De Raad zal hierbij voorts onderzoeken welke hulpverlening noodzakelijk is, zowel voor [de minderjarige] als voor de ouders en of er sprake is van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
Na een lange periode waarin de vader en [de minderjarige] elkaar helemaal niet hebben gezien, hebben bij het Omgangshuis meerdere begeleide bezoeken plaatsgevonden. Deze bezoeken zijn blijkens de rapportage van het Omgangshuis overwegend positief verlopen.
De vrouw heeft de begeleide omgang eenzijdig beëindigd. De vrouw heeft aan haar beslissing onder meer ten grondslag gelegd dat volgens haar hulpverlening voor [de minderjarige] noodzakelijk is voordat de omgang kan worden hervat. Bij vonnis in kort geding van 23 januari 2013 is de man op vordering van de vrouw veroordeeld toestemming te verlenen aan therapie voor [de minderjarige] door het Kinder- en Jeugdtraumacentrum te Haarlem (KJTC). Ter zitting van 12 juni 2013 is gebleken dat de man inmiddels een gesprek met het KJTC heeft gehad, maar hulpverlening bij het KJTC tot op heden niet van de grond is gekomen. De reden hiervoor is voor het hof onduidelijk.
Het hof stelt vast dat uit de rapportage van het Omgangshuis niet blijkt dat het Omgangshuis hulpverlening ten behoeve van [de minderjarige] als voorwaarde stelt voor de begeleide omgang. Onduidelijk is voor het hof voorts welke precieze hulpvraag [de minderjarige] heeft en of zij (daarvoor) daadwerkelijk terecht kan bij het KJTC. Wellicht ten overvloede, merkt het hof op dat het vorenstaande onverlet laat dat te goeder trouw uitvoering dient te worden geven aan het kort geding vonnis van 23 januari 2013. Daarnaast heeft het Omgangshuis de ouders geadviseerd hulp voor zichzelf te zoeken. De vrouw heeft hiertoe nog geen enkel initiatief ondernomen. De man heeft naar aanleiding van dit advies hulp gezocht bij een maatschappelijk werker.
De spanningen tussen de ouders en het onregelmatige verloop van de omgang, waarbij [de minderjarige] haar vader zeer lange periodes niet heeft gezien, zijn een zware belasting voor een kind. Het is van belang dat [de minderjarige] de ruimte krijgt om zelf een beeld te vormen van haar vader en met beide ouders een onbelast contact te hebben.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het van belang is dat wordt onderzocht welke omgangsregeling in het belang is van [de minderjarige] en welke (aanvullende) hulpverlening (eventueel) noodzakelijk is voor [de minderjarige] en voor de ouders om hen te ondersteunen bij dit traject. Het hof zal derhalve, conform het advies van de Raad, een raadsonderzoek verzoeken.
Het hof overweegt voorts dat het Omgangshuis heeft geconstateerd dat [de minderjarige] open op haar vader reageert en dat er in de periode van begeleide omgang duidelijk sprake is van contactgroei en een affectieve relatie tussen [de minderjarige] en de vader. Nadat de vrouw het Omgangshuis heeft bericht de omgang te willen beëindigen heeft het Omgangshuis benadrukt dat het opnieuw stoppen van de omgang niet in het belang van [de minderjarige] is.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat zij haar vader opnieuw een lange tijd niet ziet en zal daarom voor de duur van het raadsonderzoek een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepalen. Nu gebleken is dat begeleide omgang bij het Omgangshuis op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort, omdat het Omgangshuis te kennen heeft gegeven slechts een rol te kunnen spelen bij het verder opbouwen van de omgangsregeling wanneer er een gezinsvoogd is, zal het hof een onbegeleide omgangsregeling bepalen. Gelet op de spanningen tussen partijen en de onregelmatig verlopen omgang in het verleden zal het hof bepalen dat de regeling zeer voorzichtig wordt opgebouwd. Het hof zal tevens bepalen dat de partner van de vrouw niet bij de overdracht van [de minderjarige] aanwezig zal zijn. Het hof komt op grond van het voorgaande tot de volgende voorlopige onbegeleide omgangsregeling, inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
met ingang van 14 juli 2013 eens in de veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 11.00 uur,
met ingang van september 2013 eens in de veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 12.00 uur,
waarbij de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt en de man [de minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, zonder dat hierbij contact is tussen de man en de nieuwe partner van de vrouw,
met dien verstande dat in de periode waarin partijen met vakantie zijn, (welke vakanties, naar partijen ter zitting te kennen hebben gegeven, in augustus zullen plaatsvinden) geen omgang plaats zal vinden.
Nu de vrouw in het verleden meerdere malen haar medewerking heeft geweigerd aan een bij rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling ziet het hof aanleiding een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de omgangsregeling. Het hof zal bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere keer dat zij niet meewerkt aan de in deze beschikking vastgelegde voorlopige omgangsregeling, met een maximum van € 25.000,-.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de Raad onderzoek te verrichten naar de vraag welke omgangsregeling het meest in belang van [de minderjarige] is en welke hulpverlening (eventueel) noodzakelijk is voor [de minderjarige] en voor de ouders om hen te ondersteunen bij het opbouwen en uitvoeren van de omgangsregeling;
bepaalt gedurende het onderzoek van de Raad een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] inhoudende dat [de minderjarige]:
met ingang van 14 juli 2013 eens in de veertien dagen op zondag bij de man verblijft van 10.00 uur tot 11.00 uur,
en met ingang van september 2013 eens in de veertien dagen op zondag bij de man verblijft van 10.00 uur tot 12.00 uur,
waarbij de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt en de man [de minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, zonder dat hierbij contact is tussen de man en de nieuwe partner van de vrouw,
met dien verstande dat in de periode waarin partijen met vakantie zijn geen omgang plaats zal vinden;
bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000,- (EENDUIZEND EURO) voor iedere keer dat zij nalaat haar medewerking te verlenen aan voornoemde omgangsregeling, met een maximum van € 25.000,- (VIJFENTWINTIGDUIZEND EURO);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot
zondag 29 september 2013 pro forma;
beveelt de oproeping van partijen en hun raadslieden tegen de nader te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Joustra, mr. C.G. Kleene-Eijk en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.