Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De procedure in eerste aanleg
4.De procedure in hoger beroep
5.Beoordeling van het hoger beroep
6.Beslissing
zondag 29 september 2013 pro forma;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een langdurige procedure over de omgang tussen een vader en zijn kind. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2012 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw en de man zijn in 2006 gehuwd, maar hun huwelijk is in 2008 ontbonden. Uit hun huwelijk is een minderjarige geboren, die bij de vrouw verblijft. De omgangsregeling, die in het verleden is vastgesteld, is door de vrouw stopgezet, wat heeft geleid tot een verzoek om een nieuwe regeling.
Tijdens de zittingen is gebleken dat er meerdere begeleide omgangscontacten hebben plaatsgevonden, maar dat de vrouw op 20 maart 2013 heeft aangegeven niet langer mee te willen werken aan deze begeleide omgang. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de omgang tussen de man en de minderjarige van groot belang is en dat er een affectieve relatie aan het ontstaan is. Het hof heeft besloten om een raadsonderzoek te verzoeken om te onderzoeken welke omgangsregeling in het belang van de minderjarige is en welke hulpverlening eventueel noodzakelijk is voor zowel de minderjarige als de ouders.
Het hof heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige bij de man verblijft op zondag, met een opbouw in de tijd. Tevens is er een dwangsom verbonden aan de nakoming van deze regeling, gezien de eerdere weigering van de vrouw om mee te werken aan de omgangsregeling. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.