ECLI:NL:GHAMS:2013:2560

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
200.119.710/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en kosten DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de erkenning van de man van hun minderjarige kind is vernietigd. De vrouw is op 9 januari 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 november 2012. De man heeft op 26 maart 2013 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 8 mei 2013 is de vrouw, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De rechtbank had eerder dr. N.M. Lardy benoemd als deskundige om een rapport uit te brengen over de vraag of de man de biologische vader van het kind is. Het rapport concludeerde dat de man uitgesloten is van het biologisch vaderschap.

De bestreden beschikking heeft de man veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek, waarbij partijen elk voor de helft in de kosten zijn veroordeeld. De vrouw is van mening dat de man de volledige kosten moet dragen, omdat zij nooit heeft verzet tegen de vernietiging van de erkenning en het DNA-onderzoek niet noodzakelijk achtte. De man betwist dit en stelt dat de vrouw's proceshouding een DNA-onderzoek noodzakelijk maakte.

Het hof overweegt dat de vernietiging van de erkenning een rechtsgevolg is dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. De rechter mag ambtshalve bewijs verlangen, en de rechtbank heeft terecht een deskundigenonderzoek gelast. Het hof onderschrijft de beslissing van de rechtbank om partijen beide voor de helft in de kosten van het onderzoek te veroordelen. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden in hoger beroep aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 juni 2013
Zaaknummer: 200.119.710/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 460406 / FA RK 10-4426 (AW IZ)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.K. Rack te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J.G. Heijen te Amsterdam,

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 9 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 7 november 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 460406 / FA RK 10-4426 (AW IZ).
1.3.
De man heeft op 26 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 8 mei 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.6.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vrouw is moeder van […] (hierna: [de minderjarige]), geboren [in] 2000. De man heeft [de minderjarige] op 6 april 2005 erkend.
2.2.
In de procedure in eerste aanleg heeft de rechtbank Mr. E. Scheepers-Adriaanse benoemd tot bijzonder curator over [de minderjarige].
2.3.
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2012 is dr. N.M. Lardy, hoofd van de afdeling Vaderschapsonderzoek, divisie Diagnostiek van de Stichting Sanquin Bloedvoorziening te Amsterdam benoemd tot deskundige teneinde aan de rechtbank schriftelijk rapport uit te brengen omtrent de vraag welke conclusies getrokken kunnen worden uit de resultaten van het DNA-onderzoek aangaande partijen en [de minderjarige], met betrekking tot de mogelijkheid dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is.
2.4.
Uit het door de deskundige op 25 september 2012 schriftelijk uitgebrachte rapport volgt dat de man is uitgesloten van het biologisch vaderschap ten aanzien van [de minderjarige].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de door de man op 6 april 2005 gedane erkenning van [de minderjarige] vernietigd en zijn partijen elk voor de helft veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man veroordeeld wordt in de kosten van het deskundigenonderzoek en de proceskosten in beide instanties.
3.3.
De man verzoekt, na vermindering van zijn verzoek ter terechtzitting in hoger beroep, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw voor zover de wet het toelaat te veroordelen in de kosten van het hoger beroep en voor zover mogelijk ook in de kosten in eerste instantie.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De vrouw meent dat de rechtbank ten onrechte partijen bij helfte heeft veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek. Volgens haar dient de man de volledige kosten van het onderzoek te dragen. Zij voert hiertoe aan dat zij zich nooit heeft verzet tegen het verzoek tot vernietiging van erkenning door de man en dat zij een DNA-onderzoek van meet af aan niet noodzakelijk heeft geacht. De man was eveneens van mening dat een DNA-onderzoek niet noodzakelijk was, maar hij heeft echter nadrukkelijk aangeboden dat, indien de rechtbank een deskundigenonderzoek noodzakelijk zou achten, hij de kosten van het onderzoek zou voldoen. Ook de bijzonder curator heeft er blijk van gegeven zich af te vragen of de hoge kosten verbonden aan het deskundigenonderzoek mogelijk nodeloos gemaakt zouden worden.
Op grond van het voorgaande acht de vrouw het onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft overwogen dat de verhouding tussen partijen ertoe heeft geleid dat slechts door middel van een deskundigenonderzoek dit resultaat kon worden bereikt en dat partijen dientengevolge beiden in de kosten zijn veroordeeld. De rechtbank heeft de kostenveroordeling ten onrechte geïsoleerd van de omstandigheden van het geval en de in het geding gebrachte stukken.
4.2.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. De man is van mening dat de lakse proceshouding van de vrouw een DNA-onderzoek noodzakelijk maakte, hetgeen voor haar rekening en risico komt.
Volgens hem bleek uit de tussenbeschikking van de rechtbank dat de beslissing met betrekking tot de kosten van het onderzoek mogelijk in het nadeel van de vrouw uit zou kunnen pakken. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij met zijn aanbod in eerste aanleg bedoelde dat hij bereid was de kosten van het onderzoek te betalen indien uit het onderzoek zou blijken dat hij wel de biologische vader van [de minderjarige] is. Hij acht het onbegrijpelijk dat de vrouw verzoekt hem in de kosten in beide instanties te veroordelen. Hij is van mening dat de vrouw juist zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. Het inleidend verzoek van de man in de onderhavige zaak heeft betrekking op een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat, te weten de vernietiging van de door hem gedane erkenning van [de minderjarige]. Ingevolge artikel 149 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechter in zulke gevallen niet gebonden aan de hoofdregel dat hij de aan het verzoek ten grondslag liggende feiten als vaststaand moet beschouwen, indien deze niet of onvoldoende zijn tegengesproken, maar mag hij ambtshalve bewijs verlangen, waaronder in voorkomende gevallen bewijs door deskundigen op de voet van artikel 194 lid 1 Rv. Dat de vrouw zich niet heeft verweerd tegen het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] stond er naar het oordeel van het hof dan ook niet aan in de weg dat de rechtbank, mede gezien het belang van het kind, een onderzoek door een deskundige heeft gelast naar het biologisch vaderschap van de man.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verhouding tussen partijen ertoe heeft geleid dat slechts door middel van een deskundigenonderzoek het resultaat kon worden bereikt. Het hof onderschrijft dit oordeel. Reeds in de tussenbeschikking van 20 juni 2012 overwoog de rechtbank dat voldoende concrete, objectieve en verifieerbare aanwijzingen die de stelling van de man zouden kunnen onderbouwen ontbraken. Behoudens genoemde beschikkingen heeft de vrouw geen andere stukken uit de eerste aanleg overgelegd, zodat haar stelling dat de rechtbank de kostenveroordeling ten onrechte heeft geïsoleerd van de omstandigheden van het geval en de in het geding gebrachte stukken niet nader kan worden onderzocht. Daarbij komt dat de rechter bij de beslissing met betrekking tot de veroordeling van partijen in de kosten van een deskundigenonderzoek als regel niet is gebonden aan een voorstel of aanbod van een der partijen hieromtrent. Het stond de rechtbank dus vrij om partijen beiden voor de helft in de kosten van het onderzoek te veroordelen, wat er verder ook zij van (de bedoeling van) het aanbod van de man. In hoger beroep zijn geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot de beslissing dat de man de volledige kosten van het onderzoek zou moeten dragen. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
4.4.
Er is onvoldoende aanleiding om een der partijen te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep, zoals over en weer is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze gecompenseerd worden.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst, mr. A.V.T. de Bie en mw. mr. M.M.E. van der Kuijl in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.