ECLI:NL:GHAMS:2013:2553

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
001018-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten rechtsbijstand na politiesepot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Haarlem van 28 maart 2013. Het verzoekschrift was ingediend door de verzoeker, die een vergoeding van € 357,- vroeg voor de kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak die was geëindigd met een zuiver politiesepot. De rechtbank had de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, zoals vereist door artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad had eerder in een arrest van 19 februari 2013 aangegeven dat het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman op grond van artikel 591a niet is uitgesloten, ook niet in het geval van een politiesepot.

In deze specifieke zaak was er sprake van een zuiver politiesepot, waarbij geen inhoudelijke bemoeienis van een officier van justitie had plaatsgevonden. De verzoeker en zijn echtgenote waren door hun schoondochter beschuldigd van onttrekking van hun kleindochter aan het ouderlijk gezag, maar de politie had besloten niet tot vervolging over te gaan wegens gebrek aan bewijs. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde vergoeding van € 1.322,- toe te kennen, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand en het forfaitaire bedrag voor het indienen en toelichten van het verzoekschrift.

De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof kende de vergoeding toe, met de opdracht tot onverwijlde betekening aan de verzoeker.

Uitspraak

Rekestnummer: 001018-13 (591a Sv HB)
Parketnummer: 15-741156-11
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
BESCHIKKING
op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Haarlem van 28 maart 2013 op het verzoekschrift krachtens
artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv)van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum]1935,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. B.J.W. Tijkotte,
Lagendijk 64A, 1541 KC Koog aan de Zaan.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 357,- terzake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van voormelde zaak, alsmede ter hoogte van het forfaitaire bedrag terzake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift.

2.Procesverloop

De rechtbank heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 7 augustus 2013 de advocaat-generaal en de advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het forfaitaire bedrag terzake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift en tot afwijzing van het
verzoek voor het overige.

3.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek dient het hof de vraag te beantwoorden of is voldaan aan de voorwaarde van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering dat de “zaak” geëindigd is zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft zich in zijn arrest van 19 februari 2013 (LJN BX5566) onder andere uitgelaten over de vraag of aan een gewezen verdachte wiens zaak is geseponeerd, een vergoeding kan worden toegekend voor de kosten van een raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat een redelijke uitleg van de wet met zich meebrengt, dat het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet is uitgesloten. Daarbij liet de Hoge Raad in het midden of dit voor zowel het zogenaamde “OM-sepot” als het “politiesepot” geldt, ook indien in het laatste geval noch een officier van justitie noch een (gemandateerde) parketsecretaris enige inhoudelijke bemoeienis met de zaak heeft gehad.
In de onderhavige zaak is er sprake van een zuiver “politiesepot”, dat wil zeggen dat uit het dossier niet blijkt van enige inhoudelijke bemoeienis van een officier van justitie of een (gemandateerde) parketsecretaris. In casu is tegen de verzoeker (en zijn echtgenote) door hun schoondochter aangifte gedaan van onttrekking van haar minderjarige dochter (de kleindochter van verzoeker) aan het ouderlijk gezag en van opzettelijke vrijheidsberoving van die minderjarige. De verzoeker en zijn echtgenote zijn daarop door de politie als verdachte gehoord op 26 juli 2012. Zij hebben de beschuldigingen van meet af aan ten stelligste ontkend. Bij brief van 2 oktober 2012 van de hulpofficier van justitie J. van den Burg van politie Zaanstreek-Waterland is de verzoeker bericht dat is besloten niet tot vervolging over te gaan wegens het ontbreken van voldoende bewijs. Tussentijds (eind augustus 2012) heeft de verzoeker juridisch advies ingewonnen bij zijn hierboven vermelde raadsman. Het onderhavige verzoek ziet op de in verband daarmee gemaakte kosten van rechtsbijstand. De omschreven omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof gronden van billijkheid aanwezig de gevraagde vergoeding van € 357,- alsmede € 965,- zijnde het forfaitaire bedrag voor opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoekschrift in twee instanties toe te kennen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent ten laste van de staat aan verzoeker een vergoeding toe van € 1.322,00 (duizenddriehonderdtweeëntwintig euro en nul cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, H.W.J. de Groot en J.G. Bulsing, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer als griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 21 augustus 2013.