ECLI:NL:GHAMS:2013:2544

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
200.118.146/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige] werd afgewezen. De Raad stelt dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] door het alcoholgebruik van de ouders. De ouders betwisten deze stelling en beweren dat de situatie in het gezin is verbeterd sinds de afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige], die in 2011 is geboren. De Raad heeft eerder meldingen ontvangen over de opvoedsituatie en heeft een onderzoek ingesteld. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en Bureau Jeugdzorg.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat er geen actuele signalen zijn die wijzen op een onveilige thuissituatie voor [de minderjarige]. De ouders hebben zich open gesteld voor hulpverlening en hebben gewerkt aan een veiligheidsplan. De incidenten die zich hebben voorgedaan, zijn niet van dien aard dat zij de conclusie rechtvaardigen dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd. Het hof oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 28 mei 2013
Zaaknummer: 200.118.146/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 12-2099/524526
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
appellant,
tegen
[de moeder],
[de vader],
beide wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant wordt hierna de Raad genoemd. Geïntimeerden sub 1 en sub 2 worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd en gezamenlijk de ouders.
1.2.
De Raad is op 10 december 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 oktober 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 12-2099/524526.
1.3.
De ouders hebben op 28 februari 2013 nadere stukken ingediend.
1.4.
De zaak is op 4 maart 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder,
- de advocaat van de ouders;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);
- de heer Freyee, namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA);
-de heer [x], grootvader van de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige].

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de ouders is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2011. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige].
2.2.
[de minderjarige] is van 5 januari 2012 tot 4 april 2012 (in een vrijwillig kader) uit huis geplaatst bij de grootouders van vaderszijde. [de minderjarige] is toen geleidelijk en in overleg met Signs of Safety teruggekeerd naar de ouders. Met ingang van 14 juli 2012 verbleef [de minderjarige] opnieuw een periode bij de grootouders.
2.3.
De Raad heeft op 30 juli 2012 een melding van BJAA ontvangen betreffende [de minderjarige], naar aanleiding waarvan de Raad een onderzoek is gestart. De Raad heeft onderzocht of er sprake is van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is en heeft hierover op 27 augustus 2012 een rapport uitgebracht.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de Raad [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht van BJAA te stellen, afgewezen.
3.2.
De Raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De Raad is van mening dat de kinderrechter ten onrechte het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft afgewezen. De Raad stelt dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige], omdat zijn opvoedomgeving niet veilig is als de ouders (in zijn bijzijn) periodiek teveel alcohol drinken. De Raad benadrukt hierbij dat, nadat er twee eerdere incidenten hadden plaatsgevonden, in de nacht van 23 op 24 september 2012 opnieuw een alcoholgerelateerd incident heeft plaatsgevonden, waarbij de veiligheid van [de minderjarige] in gevaar was. De Raad heeft ernstige zorgen over het periodiek overmatige alcoholgebruik van de ouders en is van mening dat de ouders de situatie en de zorgen ten onrechte bagatelliseren.
Sinds de afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling is BJAA niet meer welkom in het gezin. Een gezinsvoogd zou kunnen toezicht houden op naleving van het veiligheidsplan, aldus de Raad.
4.2.
De ouders betwisten dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige], zowel thuis als op het kinderdagverblijf. De druk in het gezin is weggevallen sinds het verzoek tot ondertoezichtstelling is afgewezen. Het incident van eind september 2012 wordt volgens de moeder opgeblazen, het was een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij [de minderjarige] niet in gevaar is geweest. De moeder benadrukt dat het verzoek tot ondertoezichtstelling door de rechtbank is afgewezen omdat er geen signalen waren dat het niet goed ging met [de minderjarige], en dat dat niet is veranderd.
De advocaat van de ouders heeft hier ter zitting het volgende aan toegevoegd. De moeder leed aan een postnatale depressie als gevolg waarvan op 5 januari 2012 een crisissituatie is ontstaan. BJAA en de politie hebben in deze situatie verkeerd gereageerd en zich dreigend jegens de ouders opgesteld. Hierdoor is er een grote druk op het gezin komen te liggen. Er wordt een onjuist beeld geschetst van de ouders, alsof zij niet zouden meewerken aan de hulpverlening, terwijl zij alle informatie hebben gegeven aan Signs of Safety. De politie kwam veelvuldig ongevraagd en onaangekondigd bij de ouders langs om de thuissituatie te controleren. Er is sprake geweest van een heel dreigende en traumatische situatie voor de ouders. Sinds de afwijzing van de ondertoezichtstelling is er rust gekomen in het gezin. Het gaat goed, de ouders kunnen zelf hun problemen oplossen en hulpverlening is niet noodzakelijk, aldus de advocaat van de ouders.
4.3.
Uit een overgelegde verklaring van de grootouders van vaderszijde blijkt dat de grootouders – die [de minderjarige] in de desbetreffende periodes hebben opgevangen en verzorgd- van mening zijn dat de ouders inmiddels in staat zijn gebleken een meer stabiele gezinssituatie te creëren. De grootouders zijn van mening dat de gezinssituatie alleen maar is verbeterd sinds de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2012 en dat de veiligheid van [de minderjarige] nooit in het geding geweest. De grootouders achten een ondertoezichtstelling niet in het belang van [de minderjarige].
4.4.
Ingevolge artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn geestelijke of zedelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voor zien, zullen falen.
Het hof dient te beoordelen of de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze thans aanwezig zijn.
Het hof stelt vast dat niet is gebleken dat de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] wordt bedreigd. Er zijn geen zorgsignalen geconstateerd met betrekking tot [de minderjarige] vanuit het consultatiebureau of het kinderdagverblijf. De verzorging, ontwikkeling en hechting van [de minderjarige] verloopt goed, zo staat ook in het raadsrapport.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde niet aannemelijk geworden dat er sprake is van een onveilige thuissituatie voor [de minderjarige]. Op 5 januari 2012 was er sprake van een crisissituatie in het gezin omdat de moeder vanwege een postnatale depressie ernstig in de war was geraakt. Naar aanleiding van die situatie heeft [de minderjarige] enige tijd bij de grootouders verbleven. De ouders hebben zich opengesteld voor hulpverlening en meegewerkt aan het opstellen van een veiligheidsplan. Hoewel het ongelukkig is dat zich op 14 juli 2012 en in de nacht van 23 op 24 september 2012 incidenten hebben voorgedaan doorbreken deze incidenten naar het oordeel van het hof niet het beeld dat het goed gaat met [de minderjarige] bij de ouders. Het hof laat hierbij meewegen dat de ouders open zijn geweest ten opzichte van de hulpverlening en zich hebben ingezet en nog steeds inzetten voor een stabiele thuissituatie. Daarnaast zijn er sinds de bestreden beschikking geen incidenten meer gerapporteerd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M. Wigleven en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.