ECLI:NL:GHAMS:2013:2511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
200.124.599/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over kinderen in het kader van een langdurige hulpverleningsgeschiedenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van een vader over zijn twee kinderen, geboren in 2003 en 2007. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin hij op 13 maart 2013 van het gezag over zijn kinderen was ontheven. De ouders waren in 2004 gehuwd, maar hun huwelijk was in 2011 ontbonden. Na de echtscheiding behielden zij gezamenlijk het ouderlijk gezag. De kinderen waren sinds 2007 onder toezicht gesteld en in 2009 was een machtiging verleend voor hun uithuisplaatsing. De vader betwistte dat hij ongeschikt was om voor de kinderen te zorgen en voerde aan dat hij in staat was om hen op termijn weer op te voeden.

De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ) stelden echter dat de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie in gevaar was door huiselijk geweld en alcoholproblemen bij beide ouders. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende inzicht had in zijn eigen problematiek en die van de kinderen, en dat er geen perspectief was op thuisplaatsing. De kinderen ontwikkelden zich goed in het pleeggezin waar zij sinds 2009 verbleven. Het hof concludeerde dat de gronden voor ontheffing van het gezag aanwezig waren en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijkheid en zekerheid voor de kinderen over hun toekomst, en dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer toereikend waren om de dreiging van verwaarlozing af te wenden. Het hof achtte het in het belang van de kinderen dat zij in het huidige pleeggezin konden blijven, waar zij zich goed ontwikkelden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 6 augustus 2013
Zaaknummer: 200.124.599/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/528466 / FA RK 12-8573 (AW MN DB TM)
Uitspraak van de meervoudige familiekamer in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr.drs. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Regio Amsterdam Gooi en Vecht, Locatie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de Raad genoemd.
1.2.
De vader is op 2 april 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 maart 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/528466 / FA RK 12-8573 (AW MN DB TM)
1.3.
De zaak is op 15 juli 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van mevrouw I.L. Grootfaam, maatschappelijk werkster;
- mevrouw S. Benjamin, vertegenwoordiger van de Raad;
- mevrouw R. Rietveld en mevrouw A. Schoutens namens William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSJ).
1.5.
Mevrouw [x] (hierna: de moeder) en de heer en mevrouw [y], de pleegouders van de na te noemen minderjarigen [kind a] en [kind b], zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn [in] 2004 gehuwd. Zij hebben twee kinderen, [kind a] geboren [in] 2003 en [kind b] geboren[in] 2007. Het huwelijk van de ouders is op 2 mei 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 april 2011 in de registers van de burgerlijke stand. De ouders behielden na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over beide kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 16 januari 2007 is [kind a] onder toezicht gesteld. [kind b] is bij beschikking van 2 augustus 2007 onder toezicht gesteld. De termijn van de ondertoezichtstellingen is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 1 augustus 2013.
2.3.
Bij beschikking van 1 april 2009 is een machtiging verleend om beide kinderen uit huis te plaatsen. De termijn van de machtigingen tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 1 augustus 2013.
2.4.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Rotterdam-Rijnmond, Locatie Rotterdam, van 14 september 2012.
2.5.
Voorts bevindt zich bij de stukken een bereidverklaring van 18 oktober 2012 van WSJ om namens Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam de voogdij over de kinderen uit te voeren.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn – overeenkomstig het verzoek van de Raad – de vader en de moeder van het ouderlijk gezag over de kinderen ontheven, waarbij Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam met de voogdij over de kinderen is belast.
3.2.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hij daarbij van het gezag over de kinderen is ontheven en, in zoverre opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt, het inleidende verzoek van de Raad in zoverre alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de vraag of de rechtbank de vader terecht en op juiste gronden van het gezag over de kinderen heeft ontheven.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. In het geval de ouder zich verzet tegen de ontheffing kan deze op grond van artikel 1:268 lid 2 sub a BW worden uitgesproken, indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
4.3.
De vader is van mening dat de rechtbank hem ten onrechte van het gezag over de kinderen heeft ontheven. Hij betwist dat hij ongeschikt en onmachtig is om de kinderen te kunnen verzorgen en opvoeden. Hij was degene die thuis voor de kinderen heeft gezorgd en hen structuur bood op de momenten dat hij niet aan het werk was. Nu de ouders gescheiden leven, is er geen sprake meer van een schadelijke situatie voor de kinderen. Hij beschikt over zelfstandige woonruimte die tevens geschikt is voor de kinderen om te verblijven. Voorts is zijn financiële situatie op orde en is niet langer sprake van een alcoholprobleem. Hij verzet zich niet tegen hulpverlening. Gelet op het voorgaande moet hij in staat worden geacht om op termijn de opvoeding en verzorging van de kinderen weer op zich te nemen, aldus de vader.
4.4.
Volgens de Raad is de vader terecht van het gezag over de kinderen ontheven. De veiligheid van de kinderen was in de thuissituatie in gevaar. Er was regelmatig sprake van huiselijk geweld waar de kinderen getuige van waren. Beide ouders hadden een alcoholprobleem. De aanleiding voor de uithuisplaatsing was destijds lichamelijke en emotionele verwaarlozing. Voorts hebben beide kinderen te kampen met specifieke persoonlijke problematiek. Zij ontwikkelen zich bij het huidige pleeggezin naar omstandigheden goed. Het is in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid komt omtrent hun opvoedingssituatie. Hoewel het positief is dat de vader hulp heeft gezocht voor zijn alcoholproblematiek en zijn financiële problemen, is hij niet in staat de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen, aldus de Raad.
4.5.
WSJ is van mening dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen en hun problematiek hebben zij duidelijkheid nodig omtrent hun toekomstperspectief.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat sprake is van een lange hulpverleningsgeschiedenis, die teruggaat tot 2006. De kinderen werden in de thuissituatie in hun ontwikkeling bedreigd doordat sprake was van onderstimulering en verwaarlozing op lichamelijk en emotioneel gebied. Er was geen stabiliteit in de opvoeding. Daarnaast was sprake van lichamelijk geweld en agressie tussen de vader en de moeder. Daarom zijn de kinderen destijds met spoed uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds 2009 in het huidige pleeggezin.
De kinderen hebben veel extra zorg en begeleiding nodig. [kind b] heeft een lichte algehele ontwikkelingsachterstand. Hij heeft veel behoefte aan structuur, correctie en een vast ritme. Voorts is sprake van hechtingsproblematiek wat vraagt om een aangepaste benadering. [kind a] functioneert op zeer moeilijk lerend niveau. Hij gaat thans naar een reguliere basisschool maar hij heeft een rugzakje. Bij [kind a] zijn kenmerken van het foetaal alcoholsyndroom gevonden. Vanwege zijn achterstanden krijgt hij logopedie en fysiotherapie. Gelet op het voorgaande moeten hoge eisen worden gesteld aan de opvoedingssituatie van de kinderen.
Bij de vader was in het verleden sprake van agressie-, alcohol- en schuldenproblematiek. Hij is verstandelijk beperkt en hij lijkt weinig inzicht te hebben in zijn eigen problematiek en die van de kinderen. Voorts blijft de vader, ook ter terechtzitting in hoger beroep, de uithuisplaatsing van de kinderen ter discussie stellen en is gebleken dat hij zijn wens dat de kinderen thuis komen wonen met hen bespreekt. Door deze houding van de vader verkeren de kinderen in een loyaliteitsconflict en is het voor hen moeilijk om zich aan de pleegouders te hechten. Mede hierom is er beperkt omgang tussen de vader en de kinderen, onder begeleiding van de pleegmoeder.
4.7.
Gelet op het voorgaande en gezien het verleden van de vader en de kinderen, is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de vader, mede gezien zijn verstandelijke beperking, onvoldoende inzicht heeft in de complexe situatie en de bijzondere eisen die aan de opvoedsituatie van de kinderen moeten worden gesteld. Het feit dat de vader thans beschikt over zelfstandige woonruimte en aangeeft geen alcoholprobleem en schulden meer te hebben, doet hieraan niet af. Het hof is van oordeel dat – ook met intensieve hulpverlening aan huis – niet te verwachten is dat de vader de kinderen in de toekomst een stabiele opvoedsituatie kan bieden. Er is derhalve geen perspectief op thuisplaatsing van de kinderen bij de vader.
4.8.
Het ontbreken van een perspectief op thuisplaatsing brengt met zich dat het doel van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, te weten het tijdelijk voorzien in een opvoedsituatie buiten het gezin van de ouder(s) met uiteindelijk weer thuisplaatsing in het gezin, met genoemde maatregelen niet langer wordt gediend. Bovendien zal bij een jaarlijkse verlenging van deze maatregelen de onzekerheid en de verwarring van de kinderen over hun toekomstperspectief voortduren, hetgeen niet in hun belang is. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn derhalve niet toereikend om de dreiging zoals bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij duidelijkheid en zekerheid krijgen over de plaats waar zij in de toekomst zullen verblijven en dat zij weten dat een thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort.
4.9.
Gebleken is dat de kinderen zich bij de pleegouders goed ontwikkelen. [kind a] voelt zich veilig in het pleeggezin en heeft goed contact met de pleegouders. [kind b] heeft een vertrouwensband met de pleegouders. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat het verblijf in het huidige pleeggezin wordt gecontinueerd, zodat zij zich ongestoord verder kunnen ontwikkelen. Mede gezien de lange verblijfsduur van de kinderen bij de pleegouders en hun positieve ontwikkelingen in het pleeggezin, de specifieke opvoedbehoeften van de kinderen en de onmacht van de vader om daarin te voorzien, is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de gronden voor ontheffing van het gezag ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook thans nog zijn. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen - Poortvliet, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M.J.J. de Bontridder in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer - Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.