Uitspraak
mr. J. de Haante Alkmaar,
mr. G.J.W. Pulleste Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. Het vonnis, gewezen op 18 juli 2012, had [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 103.216,03 aan [geïntimeerde], vermeerderd met rente en proceskosten. [Appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd en een incidentele vordering ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin hij verzocht om afgifte van bescheiden die volgens hem relevant waren voor zijn zaak.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a Rv een rechtmatig belang vereist is. [Appellant] vorderde dat [geïntimeerde] betalingsbewijzen zou overleggen van leningen die hij aan [appellant] zou hebben verstrekt. [Geïntimeerde] heeft echter betwist dat deze betalingsbewijzen bestaan en heeft aangevoerd dat hij geen documenten heeft die hij kan overleggen. Het hof concludeerde dat [appellant] onvoldoende rechtmatig belang had bij zijn vordering, omdat niet was komen vast te staan dat [geïntimeerde] over de gevraagde bescheiden beschikte.
Daarom heeft het hof de incidentele vordering van [appellant] afgewezen en hem als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het incident. De hoofdzaak werd naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde]. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en is een belangrijke uitspraak in het kader van de toepassing van artikel 843a Rv, dat de toegang tot bewijsstukken regelt in civiele procedures.