In deze zaak gaat het om de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie kinderen, die onder toezicht zijn gesteld. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zij op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming ontheven is van het ouderlijk gezag. De kinderen, geboren in 2004, 2006 en 2008, zijn al geruime tijd uit huis geplaatst en verblijven in pleeggezinnen. De Raad heeft verzocht om de ontheffing van het ouderlijk gezag en benoeming van de William Schrikker Stichting (WSS) als voogd. Tijdens de zitting is een psychologisch rapport besproken, waaruit blijkt dat de moeder niet in staat is om de zorg voor haar kinderen adequaat te vervullen. De rechtbank heeft de ontheffing van het ouderlijk gezag en de benoeming van de WSS als voogd bevestigd, wat door het hof wordt bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de ontheffing noodzakelijk is voor de stabiliteit en duidelijkheid van de kinderen, die al jarenlang in hun pleeggezinnen verblijven. De moeder heeft de uithuisplaatsingen geaccepteerd, maar de ontheffing wordt door haar als onnodig ervaren. Het hof benadrukt dat de ontheffing van het gezag in het belang van de kinderen is, om hen de benodigde rust en duidelijkheid te bieden over hun toekomst.