Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
primairdat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op grond van artikel 351 Rv zal schorsen totdat einduitspraak is gedaan in de hoofdzaak in hoger beroep en dat arrest kracht van gewijsde heeft verkregen en, voorts, [geïntimeerde] zal veroordelen zekerheid te stellen krachtens artikel 235 Rv ter zake van het reeds door [appellant] aan [geïntimeerde] betaalde bedrag (met een opslag van 20%), met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit incident, en
subsidiairdat het hof aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde zal verbinden dat zekerheid wordt gesteld ex artikel 235 Rv voor het bedrag van de (in het vonnis waarvan beroep) toegewezen geldvordering ten bedrage van € 225.000,= (met rente en kosten), met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit incident.
primairdat het hof zich onbevoegd zal verklaren en subsidiair dat het hof [appellant] niet ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans zowel diens primaire als subsidiaire vordering zal afwijzen, althans aan eventuele schorsing van de executie de voorwaarde zal verbinden van zekerheidstelling door [appellant] door middel van afgifte van een bankgarantie voor een bedrag van (minimaal) € 200.000,=, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit incident (met rente en nakosten).
2.De beoordeling in het incident
3.De beslissing
10 september 2013voor memorie van antwoord;