In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen de rechtspersoon Framroad Ltd. en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. Framroad, eigenaar van een aluminium zeiljacht genaamd [P], had in kort geding gevorderd dat het schip naar een scheepswerf in Makkum zou worden verplaatst voor noodzakelijke reparaties. Deze vordering werd afgewezen na een belangenafweging. De achtergrond van de zaak betreft een executoriaal beslag dat door [geïntimeerde] was gelegd op het schip, als gevolg van een eerdere veroordeling van Framroad tot betaling van een bedrag van € 125.100,46 aan [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat het belang van [geïntimeerde] bij het behoud van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Framroad bij de verplaatsing van het schip. Het hof concludeerde dat de vordering van Framroad niet toewijsbaar was, en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. Framroad werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.