ECLI:NL:GHAMS:2013:2320

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
200.121.699/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vermogens op basis van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verrekening van vermogens van partijen die op basis van huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin is bepaald dat de woning aan de vrouw verkocht zal worden en dat de man een bedrag van € 4.004,87 aan de vrouw moet betalen. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de verrekening en verdeling opnieuw te bepalen. De vrouw verzoekt om de grieven van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De rechtbank had 23 maart 2010 als peildatum vastgesteld voor de verrekening, de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend. De man heeft geen grief gericht tegen deze peildatum. Het hof volgt de rechtbank in deze vaststelling. De man stelt dat hij onterecht aan de vrouw een bedrag van € 4.004,87 moet betalen en dat de rechtbank hem niet gelijk heeft behandeld. Het hof overweegt dat partijen op grond van hun huwelijkse voorwaarden per peildatum dienen te verrekenen alsof zij in gemeenschap van goederen gehuwd zijn.

Het hof komt tot de conclusie dat de vrouw op de peildatum een totaal vermogen had van € 33.467,01, terwijl de man een bedrag van € 32.989,53 had. Dit leidt tot de beslissing dat de vrouw aan de man een bedrag van € 238,74 moet betalen. De eerdere beschikking, waarin de man aan de vrouw € 4.004,87 moest betalen, wordt vernietigd. Het hof bekrachtigt de beschikking voor het overige en verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 6 augustus 2013
Zaaknummer: 200.121.699/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 474098 / FA RK 10-9249 (JK SV)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.W. Verhoef te Uithoorn,
tegen
[…],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. Wytzes te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 11 februari 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 november 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 474098 / FA RK 10-9249 (JK SV).
1.3.
De vrouw heeft op 25 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 18 juli 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.6.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.7.
Op verzoek van het hof heeft de vrouw bij brief van 18 juli 2013 nadere stukken ingediend. De man heeft daarop gereageerd bij brief van 22 juli 2013.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2002 gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk zijn partijen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Hun huwelijk is op 26 oktober 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 1 september 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de door partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden is, voor zover thans van belang het navolgende bepaald.
Artikel 1
1. De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(...)
Artikel 11
1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door overlijden, ingeval van echtscheiding of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening van hun vermogens plaats zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen had bestaan.
2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door de dood of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand per de aanvang van de dag van het instellen van een verzoekschrift daartoe. De beschrijving van de vermogens zal plaats hebben binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk of de scheiding van tafel en bed.
3. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn
bezittingen en schulden. (...)
De vaststelling van beide vermogens alsmede de bepaling van de waarde daarvan zullen geschieden in onderling overleg of bij gebreke daarvan door een of meer deskundigen als door de aard van de goederen wordt vereist, zulks ter beoordeling van na te melden rechter. (...)
4. De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert zo, dat ieder van hen de helft geniet van de waarde van de vermogens.
5. (...)
6. (...)
7. (...)
8. (…)

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is:
- bepaald dat de woning aan de [a] verkocht zal worden;
- bepaald dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de restantschuld op de hypothecaire geldlening na verkoop van voornoemde woning;
- vastgesteld dat de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 4.004,87 aan de vrouw zal voldoen;
- bepaald dat partijen krachtens voormelde verrekening over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog de verrekening en verdeling te bepalen als door de man – naar het hof begrijpt – in eerste aanleg verzocht.
3.3.
De vrouw verzoekt de grieven van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In hoger beroep gaat het om het volgende. De rechtbank heeft 23 maart 2010 als peildatum vastgesteld voor de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden, zijnde de datum waarop het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank is ingediend. De man heeft tegen deze vaststelling geen grief gericht, zodat ook het hof van deze datum zal uitgaan. In zijn grieven stelt de man dat de rechtbank partijen niet gelijk heeft behandeld en de vrouw heeft bevoordeeld. Hij acht het onjuist dat hij aan de vrouw op grond van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 4.004,87 moet betalen.
4.2.
In artikel 11 van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden is bepaald dat partijen ingeval van echtscheiding hun vermogens zodanig verrekenen dat ieder van partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen partijen de algehele gemeenschap van goederen had bestaan. De rechtbank heeft vastgesteld wat de omvang van het privévermogen was van ieder der partijen op de peildatum. Voor de vrouw is de rechtbank uitgegaan van een bedrag van € 64.516,57, zijnde het niet betwiste saldo op de peildatum van de op haar naam staande bankrekening. Dit bedrag heeft de rechtbank verminderd met een tweetal belastingaanslagen over de jaren 2008 en 2009 die de vrouw pas in 2011 heeft ontvangen, alsmede met een factuur in verband met voor de peildatum gemaakte advocaatkosten in verband met – zoals de rechtbank overweegt – de ontvangen ontslagvergoeding. Het betreft echter het navolgende.
De vrouw is notarieel jurist. Zij heeft vanaf 1 juli 2006 deel uitgemaakt van een maatschap met twee advocaten, [x] en [y]. In 2009 heeft de Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam aan [x] en [y] geschreven dat de maatschap in strijd met de Samenwerkingsverordening 1993 is en heeft hij beiden gevraagd de nodige aanpassing te verrichten. Op 29 juli 2009 is door de maten een verklaring getekend waarbij de maatschap met terugwerkende kracht per 1 augustus 2007 zou zijn ontbonden en de vrouw met ingang van 1 augustus 2009 uit de maatschap is getreden. Over de financiële afwikkeling van de maatschap is een geschil ontstaan, welk geschil is beëindigd met een bindend advies, gedateerd 18 december 2009. Op grond van dit bindend advies diende de vrouw van [x] en [y] navolgende bedragen te ontvangen:
- uiterlijk 30 december 2009 een bedrag van € 2.500,-;
- uiterlijk 31 januari 2010 een bedrag van € 83.643,- vermeerderd met 3% rente vanaf 31 juli 2009;
- uiterlijk 30 april 2010 een bedrag van € 50.000,- vermeerderd met 3% rente vanaf 31 juli 2009.
Derhalve totaal een bedrag van € 136.143,- te vermeerderen met rente.
4.3.
Blijkens diverse door de vrouw overgelegde brieven zijn door [x] en [y] op deze betalingen bedragen ingehouden. De vrouw stelt dat zij voor de peildatum in totaal € 115.697,16 heeft ontvangen, waarvan betalingen zijn verricht en waarvan op de peildatum het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 64.516,57 resteerde. Na de peildatum heeft zij geen betalingen meer ontvangen van [x] en [y], aldus de vrouw.
4.4.
Uit de door de vrouw na de terechtzitting aan het hof gezonden bankafschriften blijkt dat de vrouw navolgende bedragen heeft ontvangen:
- € 2.500,- op 28 december 2009;
- € 67.142,29 op 19 januari 2010;
- € 12.000,- op 1 februari 2010;
- € 40.621,37 op 8 februari 2010;
- € 8.487,22 op 31 maart 2010.
Derhalve totaal € 130.750,88, waarvan ná de peildatum € 8.487,22.
4.5.
De man stelt in zijn reactie op de overgelegde stukken dat deze te fragmentarisch en daardoor niet geloofwaardig en derhalve onvoldoende zijn. In de verrekening dient een bedrag van zeker € 135.000,- te worden betrokken als zijnde het te verrekenen privé vermogen van de vrouw, waarop hooguit de daarop betrekking hebbende kosten en een daarop betrekking hebbende belastingaanslag een rol kunnen spelen.
4.6.
Kern van de grieven van de man is dat de advocaatkosten die hij in de echtscheidings- en verrekeningsprocedure heeft moeten maken en die hij stelt op € 25.000,-, niet zijn afgetrokken van zijn vermogen per peildatum maar de kosten die de vrouw ter zake heeft gemaakt wel.
4.7.
Het hof overweegt als volgt. Omdat partijen op grond van hun huwelijkse voorwaarden per de peildatum dienen te verrekenen als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd, is ook voor het hof uitgangspunt dat het vermogen van ieder der partijen op de peildatum verminderd dient te worden met op de peildatum bestaande schulden en vermeerderd met op de peildatum bestaande vorderingen. Het hof volgt de man dan ook niet in zijn standpunt dat bij de vaststelling van het vermogen van de vrouw op de peildatum rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 135.000,-.
Het hof acht de door de vrouw overgelegde stukken voldoende nu daaruit blijkt op welke data zij welke bedragen ter zake de ontbinding van de maatschap heeft ontvangen, in het bijzonder welk bedrag zij na de peildatum nog heeft ontvangen. Evenals de rechtbank gaat het hof uit van het banksaldo van de vrouw op de peildatum en brengt daarop een tweetal belastingaanslagen over 2008 en 2009 van respectievelijk € 10.097,- en € 34.877,- in mindering, alsmede de factuur in verband met voor de peildatum gemaakte advocaatkosten ter hoogte van € 3.812,78 in verband met de ontbinding van de maatschap. Nu op grond van de na de terechtzitting door de vrouw aan het hof gezonden stukken blijkt dat de vrouw na de peildatum nog een bedrag van € 8.487,22 heeft ontvangen van de maatschap [x] [y] Advocaten, dient dit bedrag als een op de peildatum bestaande vordering bij het vermogen van de vrouw te worden opgeteld. Dat betekent dat het hof uitgaat van een totaal vermogen van de vrouw op de peildatum van € 33.467,01 (€ 24.979,79 + € 8.487,22).
In haar brief van 18 juli 2013 noemt de vrouw een bedrag van € 4.000,- dat zij op 7 maart 2010 aan [x] [y] Advocaten heeft overgemaakt als het door haar gedragen 1/3e deel eigen risico ter zake een beroepsfout van de maatschap waarvoor zij verantwoordelijk was. De vrouw stelt in haar brief – althans zo begrijpt het hof – dat deze betaling al sinds 2009 vast stond en daarom in mindering dient te worden gebracht op het totaal ontvangen bedrag van € 130.750,88. Het hof volgt de vrouw niet in deze stelling, nu het bedrag van € 4.000,- is betaald vóór de peildatum en derhalve op de peildatum niet meer als schuld op haar privé vermogen in mindering kan komen.
4.8.
Het hof zal voor wat betreft het te verrekenen privé vermogen van de man uitgaan van hetzelfde bedrag als de rechtbank, nu de man de door hem gestelde advocaatkosten in het geheel niet heeft onderbouwd. Het hof wijst er voorts op dat de advocaatkosten die bij de vrouw worden meegenomen, geen betrekking hebben op de echtscheiding, maar op de financiële afwikkeling van de maatschap. In zoverre is er dus – anders dan de man bepleit – ook geen sprake van “ongelijkheid”.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de vrouw in het kader van de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 238,74 (€ 33.467,01 - € 32.989,53 : 2) aan de man dient te betalen. De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 4.004,87 dient te betalen.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is vastgesteld dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 4.004,87 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 238,74 (tweehonderd achtendertig euro en vierenzeventig eurocent);
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bekrachtigt de beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen - Poortvliet, mr. C.G. Kleene-Eijk en mr. C.A. Joustra in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.