beslissing
_________________________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.114.247/01 NOT
klachtnummer kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen: 15/2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 30 juli 2013
[klaagster],
wonende te[plaatsnaam],
APPELLANTE,
gemachtigde:
[naam],
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 1 oktober 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen, verder de kamer, van 30 augustus 2012, waarbij de kamer de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder de notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2. Op 24 oktober 2012 is van de zijde van klaagster een aanvullend beroepschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 3 december 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2013. Klaagster, haar gemachtigde en haar zoon, [naam], zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.N.M. van Trigt, advocaat te Amsterdam. De notaris is eveneens verschenen. Klaagster, mr. Van Trigt en de notaris hebben het woord gevoerd; mr. Van Trigt aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. De standpunten van partijen
De standpunten van partijen blijken uit de beslissing waarvan beroep en het door ieder hunner gestelde in de stukken van de procedure in appel.
5. De beoordeling
5.1. Met het eerste klachtonderdeel wordt erover geklaagd dat de notaris doelbewust heeft nagelaten om met klaagster te communiceren, maar in plaats daarvan steeds met haar dochter [naam] gesproken heeft. Volgens klaagster blijkt hieruit dat de notaris niet onpartijdig was in zijn periode als boedelnotaris. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De notaris heeft aangevoerd dat hij in de periode na het overlijden van de echtgenoot van klaagster op 29 maart 2010 tot de eerste boedelbespreking op 28 april 2010 verschillende keren overleg heeft gevoerd met [naam] en accountant [naam] over de opvolging door [naam] van haar vader als bestuurder van de [stichting](hierna: de Stichting). Dit overleg moest op korte termijn plaatsvinden, aangezien deze opvolging op grond van bepalingen in de aandeelhoudersovereenkomst binnen twee weken na het overlijden van erflater diende te geschieden. Voorts hingen zijn werkzaamheden in die periode samen met het in voormelde aandeelhoudersovereenkomst voorziene aanbod van de gecertificeerde aandelen in [BV] aan de vennootschap van [naam]. Klaagster heeft deze gang van zaken niet (voldoende) weersproken.
Het hof is - evenals de kamer - van oordeel dat de notaris aldus een duidelijke en afdoende verklaring heeft gegeven voor zijn contacten met [naam] in de periode kort na het overlijden van de echtgenoot van klaagster. Daarbij komt dat reeds op 28 april 2010 een bijeenkomst heeft plaatsgevonden waarbij wel iedereen, waaronder klaagster, aanwezig was. Klaagster heeft niet betwist dat tijdens deze bijeenkomst informatie is verstrekt over de eerdere contacten tussen [naam] en de notaris. Dat de notaris na 28 april 2010 uitsluitend met [naam] contact heeft gehad, is verder niet gebleken. De notaris heeft na 28 april 2010 diverse brieven (met stukken) aan (onder meer) klaagster gestuurd met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap en de bestuurswisselingen van de vennootschappen. Als klaagster het met deze gang van zaken niet eens was, dan had zij dat naar ’s hofs oordeel op enig moment kenbaar moeten maken. Zulks is evenwel gesteld noch gebleken. Integendeel, de gemachtigde van klaagster heeft nog op 11 november 2010 namens klaagster overleg gevoerd met de notaris, over welk overleg de gemachtigde in zijn brief van 17 november 2010 aan de notaris opmerkt dat dit prettig is geweest. Uiteindelijk heeft klaagster zich pas in december 2010 op het standpunt gesteld dat zij de notaris geen opdracht zou hebben gegeven om de aangifte erfrecht te doen.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat de notaris in zijn communicatie met klaagster tekort is geschoten en evenmin dat uit de hiervoor beschreven handelwijze van de notaris blijkt dat hij partijdig heeft gehandeld. Ook overigens is niet gebleken dat de notaris de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Voor zover klaagster daartoe ter zitting in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat de notaris bewust heeft nagelaten aan klaagster bepaalde mededelingen te doen over de levering en betaling van de certificaten van aandelen aan de vennootschap van [naam] en dat de notaris ten onrechte kosten voor werkzaamheden ten behoeve van [naam] aan de erven in rekening heeft gebracht, geldt dat deze stellingen - tegenover de gemotiveerde betwisting door de notaris - onvoldoende zijn onderbouwd. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.2. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, inhoudende dat de notaris zich tijdens de bespreking op 28 april 2010 uit eigener beweging heeft opgeworpen als boedelnotaris en zich heeft voorgedaan als executeur, overweegt het hof het volgende. Als onweersproken staat vast dat klaagster zelf de afspraak heeft gemaakt voor de bespreking op het kantoor van de notaris op 28 april 2010. Gesteld noch gebleken is dat klaagster zich op enig moment na die bespreking op het standpunt heeft gesteld dat de notaris toen niet tot boedelnotaris is benoemd of dat zij op die benoeming is teruggekomen. Integendeel, zoals de notaris onbetwist heeft gesteld, heeft klaagster ingevolge de op 28 april 2010 gemaakte afspraken het voorblad van het aangifteformulier erfbelasting bij zijn kantoor afgegeven en heeft zij door hem als boedelnotaris opgestelde stukken ondertekend aan hem teruggestuurd. Het moet er naar het oordeel van het hof dan ook voor worden gehouden dat de notaris op 28 april 2010 wel degelijk door klaagster en de kinderen tot boedelnotaris is benoemd.
De stelling dat de notaris zich tijdens die bijeenkomst heeft voorgedaan als executeur heeft klaagster niet nader onderbouwd, zodat het hof aan die stelling voorbij gaat. Voor zover klaagster in dit verband heeft bedoeld te betogen dat zij op 28 april 2010 haar benoeming tot executeur heeft aanvaard, diene het volgende. Het hof is van oordeel dat klaagster de verklaring van de notaris, dat hij tijdens de bespreking op 28 april 2010 heeft geadviseerd geen executeur aan te stellen maar met boedelvolmachten te werken, onvoldoende heeft weersproken. Indien daarbij nog in ogenschouw wordt genomen dat klaagster vervolgens niet heeft gereageerd op de brief van 4 mei 2010 van de kantoorgenoot van de notaris, waarin nog eens werd uitgelegd dat en waarom er niet voor aanvaarding van de executeursbenoeming maar voor volmachtverlening aan klaagster is gekozen, is niet aannemelijk geworden dat klaagster voor (haar brief van) 12 januari 2011 haar benoeming tot executeur heeft aanvaard.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het tweede klachtonderdeel evenzeer ongegrond is.
5.3. Het hof is met de kamer van oordeel dat klaagsters verwijt dat de notaris de mogelijkheid van defiscalisatie heeft gemist geen stand kan houden. De notaris heeft onweersproken gesteld dat hij het onderwerp defiscalistatie tijdens de eerste bespreking op 28 april 2010 aan de orde heeft gesteld, dat toen is afgesproken om eerst te onderzoeken hoe de nalatenschap was samengesteld en dat hij niet meer eraan toe is gekomen om dit onderwerp nader met klaagster te bespreken omdat zij - nog voordat hij aan het opstellen van de belastingaangiftes was toegekomen - haar opdracht aan hem al had ingetrokken. Gelet hierop is ook het derde klachtonderdeel ongegrond.
5.4. Met betrekking tot het vierde, en laatste, klachtonderdeel overweegt het hof als volgt. Klaagster verwijt de notaris dat hij haar drie dochters heeft geadviseerd hun boedelvolmachten aan haar in te trekken. De notaris heeft betwist dat hij dit advies heeft gegeven; volgens hem heeft hij de dochters enkel neutraal voorgelicht over de werking van de volmachten. Nu klaagster - tegenover deze betwisting - de door haar gestelde advisering niet nader heeft onderbouwd, zal het hof daaraan voorbij gaan.
Door klaagster is voorts aangevoerd dat de notaris direct had moeten teruggetreden toen zij aangaf hem niet meer als boedelnotaris te willen. Het hof volgt klaagster hierin niet. Het enkele feit dat één van de erfgenamen - ook al is dit de executeur - te kennen geeft niet langer met de notaris verder te willen, is onvoldoende om van de notaris te verlangen dat hij zijn opdracht onmiddellijk teruggeeft. In zijn brief van 20 december 2010 heeft de gemachtigde van klaagster voor het eerst aangegeven dat klaagster de samenwerking met de notaris wenste te beëindigen. Daarop heeft een briefwisseling tussen de notaris en de gemachtigde plaatsgevonden met als resultaat dat een afspraak is gemaakt voor een plenaire bespreking op het kantoor van de notaris op 4 februari 2011. Na die bespreking heeft op 15 februari 2011 wederom een bespreking op het kantoor van de notaris plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is de terugtreding van de notaris (nogmaals) aan de orde gekomen. Kort daarna is de notaris als boedelnotaris teruggetreden. Naar ’s hofs oordeel moet, gezien deze gang van zaken, worden geconcludeerd dat de notaris adequaat heeft gereageerd op klaagsters verzoek tot terugtreding.
Klaagster verwijt de notaris daarnaast dat hij na zijn ontslag de benoeming tot partijnotaris van haar drie dochters heeft aanvaard. Dit deel van de klacht strandt, reeds omdat de gemachtigde in punt 4 van zijn e-mailbericht van 18 februari 2011 aan [naam] heeft laten weten met die benoeming akkoord te gaan. Klaagster heeft nog betoogd dat de notaris in zijn hoedanigheid van partijnotaris kennis heeft gebruikt die hij als boedelnotaris had opgedaan, zodat sprake is van belangenverstrengeling. Nu niet gebleken is dat de notaris als boedelnotaris over méér kennis beschikte dan klaagster en de kinderen, laat staan dat hij die kennis zou hebben gebruikt in zijn adviezen aan de dochters, is het hof van oordeel dat dit betoog klaagster niet kan baten.
Een en ander brengt het hof tot de slotsom dat het vierde klachtonderdeel eveneens ongegrond is.
5.5. Nu het hof met betrekking tot alle klachtonderdelen tot hetzelfde oordeel komt als de kamer, zal de bestreden beschikking worden bevestigd.
5.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
5.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Bouwmans, A. Sturhoofd en G. Kleykamp - van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 30 juli 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT
OVER DE NOTARISSEN EN DE KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ZUTPHEN
Beslissing inzake de klacht van
[klaagster],
wonende te[plaatsnaam],
klaagster,
gemachtigde:[naam] te [plaatsnaam],
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
in persoon verschenen.
Partijen worden in deze beslissing mede aangeduid als klaagster en de notaris.