ECLI:NL:GHAMS:2013:2319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
200.114.247-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.D.R.M. Bouwmans
  • A. Sturhoofd
  • G. Kleykamp - van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over communicatie en partijdigheid in boedelafwikkeling

In deze zaak heeft klaagster, de weduwe van erflater, een klacht ingediend tegen de notaris die betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster verwijt de notaris dat hij doelbewust heeft nagelaten met haar te communiceren en in plaats daarvan steeds met een van haar dochters heeft gesproken. Tijdens een boedelbespreking op 28 april 2010 heeft de notaris zich volgens klaagster onterecht voorgedaan als boedelnotaris en executeur, en heeft hij de mogelijkheid van defiscalisatie gemist, wat nadelige financiële gevolgen voor haar heeft gehad. Klaagster stelt verder dat de notaris haar drie dochters heeft geadviseerd om hun boedelvolmachten aan haar in te trekken en dat hij na zijn ontslag als boedelnotaris zijn benoeming tot partijnotaris heeft aanvaard.

Het hof heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat de notaris niet tekort is geschoten in zijn communicatie met klaagster. Het hof oordeelt dat de notaris adequaat heeft gereageerd op klaagsters verzoek tot terugtreding en dat er geen bewijs is dat hij partijdig heeft gehandeld. De notaris heeft verklaard dat hij de mogelijkheid van defiscalisatie heeft besproken, maar dat dit onderwerp niet verder kon worden uitgewerkt omdat klaagster haar opdracht aan hem had ingetrokken. Het hof bevestigt dat de notaris niet onpartijdig heeft gehandeld en dat de klachtonderdelen ongegrond zijn. De bestreden beslissing van de kamer van toezicht wordt bevestigd.

Uitspraak

beslissing
_________________________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.114.247/01 NOT
klachtnummer kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen: 15/2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 30 juli 2013
inzake:
[klaagster],
wonende te[plaatsnaam],
APPELLANTE,
gemachtigde:
[naam],
t e g e n
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 1 oktober 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen, verder de kamer, van 30 augustus 2012, waarbij de kamer de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder de notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2. Op 24 oktober 2012 is van de zijde van klaagster een aanvullend beroepschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 3 december 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2013. Klaagster, haar gemachtigde en haar zoon, [naam], zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.N.M. van Trigt, advocaat te Amsterdam. De notaris is eveneens verschenen. Klaagster, mr. Van Trigt en de notaris hebben het woord gevoerd; mr. Van Trigt aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4. De standpunten van partijen

De standpunten van partijen blijken uit de beslissing waarvan beroep en het door ieder hunner gestelde in de stukken van de procedure in appel.

5. De beoordeling

5.1. Met het eerste klachtonderdeel wordt erover geklaagd dat de notaris doelbewust heeft nagelaten om met klaagster te communiceren, maar in plaats daarvan steeds met haar dochter [naam] gesproken heeft. Volgens klaagster blijkt hieruit dat de notaris niet onpartijdig was in zijn periode als boedelnotaris. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De notaris heeft aangevoerd dat hij in de periode na het overlijden van de echtgenoot van klaagster op 29 maart 2010 tot de eerste boedelbespreking op 28 april 2010 verschillende keren overleg heeft gevoerd met [naam] en accountant [naam] over de opvolging door [naam] van haar vader als bestuurder van de [stichting](hierna: de Stichting). Dit overleg moest op korte termijn plaatsvinden, aangezien deze opvolging op grond van bepalingen in de aandeelhoudersovereenkomst binnen twee weken na het overlijden van erflater diende te geschieden. Voorts hingen zijn werkzaamheden in die periode samen met het in voormelde aandeelhoudersovereenkomst voorziene aanbod van de gecertificeerde aandelen in [BV] aan de vennootschap van [naam]. Klaagster heeft deze gang van zaken niet (voldoende) weersproken.
Het hof is - evenals de kamer - van oordeel dat de notaris aldus een duidelijke en afdoende verklaring heeft gegeven voor zijn contacten met [naam] in de periode kort na het overlijden van de echtgenoot van klaagster. Daarbij komt dat reeds op 28 april 2010 een bijeenkomst heeft plaatsgevonden waarbij wel iedereen, waaronder klaagster, aanwezig was. Klaagster heeft niet betwist dat tijdens deze bijeenkomst informatie is verstrekt over de eerdere contacten tussen [naam] en de notaris. Dat de notaris na 28 april 2010 uitsluitend met [naam] contact heeft gehad, is verder niet gebleken. De notaris heeft na 28 april 2010 diverse brieven (met stukken) aan (onder meer) klaagster gestuurd met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap en de bestuurswisselingen van de vennootschappen. Als klaagster het met deze gang van zaken niet eens was, dan had zij dat naar ’s hofs oordeel op enig moment kenbaar moeten maken. Zulks is evenwel gesteld noch gebleken. Integendeel, de gemachtigde van klaagster heeft nog op 11 november 2010 namens klaagster overleg gevoerd met de notaris, over welk overleg de gemachtigde in zijn brief van 17 november 2010 aan de notaris opmerkt dat dit prettig is geweest. Uiteindelijk heeft klaagster zich pas in december 2010 op het standpunt gesteld dat zij de notaris geen opdracht zou hebben gegeven om de aangifte erfrecht te doen.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat de notaris in zijn communicatie met klaagster tekort is geschoten en evenmin dat uit de hiervoor beschreven handelwijze van de notaris blijkt dat hij partijdig heeft gehandeld. Ook overigens is niet gebleken dat de notaris de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Voor zover klaagster daartoe ter zitting in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat de notaris bewust heeft nagelaten aan klaagster bepaalde mededelingen te doen over de levering en betaling van de certificaten van aandelen aan de vennootschap van [naam] en dat de notaris ten onrechte kosten voor werkzaamheden ten behoeve van [naam] aan de erven in rekening heeft gebracht, geldt dat deze stellingen - tegenover de gemotiveerde betwisting door de notaris - onvoldoende zijn onderbouwd. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.2. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, inhoudende dat de notaris zich tijdens de bespreking op 28 april 2010 uit eigener beweging heeft opgeworpen als boedelnotaris en zich heeft voorgedaan als executeur, overweegt het hof het volgende. Als onweersproken staat vast dat klaagster zelf de afspraak heeft gemaakt voor de bespreking op het kantoor van de notaris op 28 april 2010. Gesteld noch gebleken is dat klaagster zich op enig moment na die bespreking op het standpunt heeft gesteld dat de notaris toen niet tot boedelnotaris is benoemd of dat zij op die benoeming is teruggekomen. Integendeel, zoals de notaris onbetwist heeft gesteld, heeft klaagster ingevolge de op 28 april 2010 gemaakte afspraken het voorblad van het aangifteformulier erfbelasting bij zijn kantoor afgegeven en heeft zij door hem als boedelnotaris opgestelde stukken ondertekend aan hem teruggestuurd. Het moet er naar het oordeel van het hof dan ook voor worden gehouden dat de notaris op 28 april 2010 wel degelijk door klaagster en de kinderen tot boedelnotaris is benoemd.
De stelling dat de notaris zich tijdens die bijeenkomst heeft voorgedaan als executeur heeft klaagster niet nader onderbouwd, zodat het hof aan die stelling voorbij gaat. Voor zover klaagster in dit verband heeft bedoeld te betogen dat zij op 28 april 2010 haar benoeming tot executeur heeft aanvaard, diene het volgende. Het hof is van oordeel dat klaagster de verklaring van de notaris, dat hij tijdens de bespreking op 28 april 2010 heeft geadviseerd geen executeur aan te stellen maar met boedelvolmachten te werken, onvoldoende heeft weersproken. Indien daarbij nog in ogenschouw wordt genomen dat klaagster vervolgens niet heeft gereageerd op de brief van 4 mei 2010 van de kantoorgenoot van de notaris, waarin nog eens werd uitgelegd dat en waarom er niet voor aanvaarding van de executeursbenoeming maar voor volmachtverlening aan klaagster is gekozen, is niet aannemelijk geworden dat klaagster voor (haar brief van) 12 januari 2011 haar benoeming tot executeur heeft aanvaard.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het tweede klachtonderdeel evenzeer ongegrond is.
5.3. Het hof is met de kamer van oordeel dat klaagsters verwijt dat de notaris de mogelijkheid van defiscalisatie heeft gemist geen stand kan houden. De notaris heeft onweersproken gesteld dat hij het onderwerp defiscalistatie tijdens de eerste bespreking op 28 april 2010 aan de orde heeft gesteld, dat toen is afgesproken om eerst te onderzoeken hoe de nalatenschap was samengesteld en dat hij niet meer eraan toe is gekomen om dit onderwerp nader met klaagster te bespreken omdat zij - nog voordat hij aan het opstellen van de belastingaangiftes was toegekomen - haar opdracht aan hem al had ingetrokken. Gelet hierop is ook het derde klachtonderdeel ongegrond.
5.4. Met betrekking tot het vierde, en laatste, klachtonderdeel overweegt het hof als volgt. Klaagster verwijt de notaris dat hij haar drie dochters heeft geadviseerd hun boedelvolmachten aan haar in te trekken. De notaris heeft betwist dat hij dit advies heeft gegeven; volgens hem heeft hij de dochters enkel neutraal voorgelicht over de werking van de volmachten. Nu klaagster - tegenover deze betwisting - de door haar gestelde advisering niet nader heeft onderbouwd, zal het hof daaraan voorbij gaan.
Door klaagster is voorts aangevoerd dat de notaris direct had moeten teruggetreden toen zij aangaf hem niet meer als boedelnotaris te willen. Het hof volgt klaagster hierin niet. Het enkele feit dat één van de erfgenamen - ook al is dit de executeur - te kennen geeft niet langer met de notaris verder te willen, is onvoldoende om van de notaris te verlangen dat hij zijn opdracht onmiddellijk teruggeeft. In zijn brief van 20 december 2010 heeft de gemachtigde van klaagster voor het eerst aangegeven dat klaagster de samenwerking met de notaris wenste te beëindigen. Daarop heeft een briefwisseling tussen de notaris en de gemachtigde plaatsgevonden met als resultaat dat een afspraak is gemaakt voor een plenaire bespreking op het kantoor van de notaris op 4 februari 2011. Na die bespreking heeft op 15 februari 2011 wederom een bespreking op het kantoor van de notaris plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is de terugtreding van de notaris (nogmaals) aan de orde gekomen. Kort daarna is de notaris als boedelnotaris teruggetreden. Naar ’s hofs oordeel moet, gezien deze gang van zaken, worden geconcludeerd dat de notaris adequaat heeft gereageerd op klaagsters verzoek tot terugtreding.
Klaagster verwijt de notaris daarnaast dat hij na zijn ontslag de benoeming tot partijnotaris van haar drie dochters heeft aanvaard. Dit deel van de klacht strandt, reeds omdat de gemachtigde in punt 4 van zijn e-mailbericht van 18 februari 2011 aan [naam] heeft laten weten met die benoeming akkoord te gaan. Klaagster heeft nog betoogd dat de notaris in zijn hoedanigheid van partijnotaris kennis heeft gebruikt die hij als boedelnotaris had opgedaan, zodat sprake is van belangenverstrengeling. Nu niet gebleken is dat de notaris als boedelnotaris over méér kennis beschikte dan klaagster en de kinderen, laat staan dat hij die kennis zou hebben gebruikt in zijn adviezen aan de dochters, is het hof van oordeel dat dit betoog klaagster niet kan baten.
Een en ander brengt het hof tot de slotsom dat het vierde klachtonderdeel eveneens ongegrond is.
5.5. Nu het hof met betrekking tot alle klachtonderdelen tot hetzelfde oordeel komt als de kamer, zal de bestreden beschikking worden bevestigd.
5.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
5.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6. De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Bouwmans, A. Sturhoofd en G. Kleykamp - van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 30 juli 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT
OVER DE NOTARISSEN EN DE KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ZUTPHEN
Klachtnummer 15/2011
Beslissing inzake de klacht van
[klaagster],
wonende te[plaatsnaam],
klaagster,
gemachtigde:[naam] te [plaatsnaam],
tegen
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
in persoon verschenen.
Partijen worden in deze beslissing mede aangeduid als klaagster en de notaris.
Procedure:

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de klacht van 17 juni 2011;
  • de brief van de secretaris van de Kamer van Toezicht aan klaagster van 7 juli 2011 en de reactie daarop van klaagster van 3 augustus 2011 met bijlagen;
  • de brief van klaagster van 25 oktober 2011 met bijlagen;
  • de reactie van 28 november 2011 van de notaris op de klacht met bijlagen;
  • de repliek van klaagster van 6 maart 2012;
  • de dupliek van de notaris van 14 maart 2012;
  • het proces-verbaal van de openbare vergadering van de Kamer van 21 juni 2012.

2.De vaststaande feiten

De navolgende feiten worden als vaststaand aangenomen.
2.1.
Op 29 maart 2010 is de [naam] (hierna ook: erflater), echtgenoot van klaagster, overleden. In zijn op 3 april 1984 opgemaakte testament had erflater laatstelijk beschikt over zijn nalatenschap en daarbij hun vier kinderen, een zoon en drie dochters, tot zijn erfgenamen en klaagster tot executeur benoemd. Erflater heeft voorts aan klaagster tot aan haar dood het recht van vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap gelegateerd.
2.2. Erflater had in de jaren voorafgaande aan zijn overlijden regelmatig de notaris ingeschakeld voor de behartiging van zijn notariële belangen.
2.3. De nalatenschap omvatte onder meer alle aandelen in [BV]
, enig aandeelhoudster van [BV] Laatstgenoemde vennootschap en [BV] houden via de [stichting]100 % van de certificaten van aandelen in [BV] Deze vennootschap houdt op haar beurt alle aandelen in [BV] en [BV] Op het tijdstip van overlijden was erflater bestuurder van die Stichting. De aandelen in [BV] worden gehouden door [naam] ([naam]), de oudste dochter van klaagster en erflater. Op grond van een aandeelhoudersovereenkomst is [BV] gehouden alle aan die vennootschap toebehorende certificaten van aandelen [BV] te koop aan te bieden aan [BV]
2.4
Het door erflater tot aan zijn overlijden samen met [naam] gedreven familiebedrijf was opgericht door de vader van erflater en telde ten tijde van het overlijden van erflater ongeveer 40 werknemers. Na het overlijden van haar vader heeft [naam] het bedrijf alleen voortgezet.
2.5
Bij brief van 2 april 2010 heeft de notaris [naam] geschreven dat erflater haar bij de certificering van het aandelenkapitaal in [BV] had benoemd tot opvolgend bestuurder van de [stichting]. en dat deze benoeming alleen effect zou sorteren als zij binnen 14 dagen na het defungeren van erflater als bestuurder van de stichting zich bereid verklaarde om die benoeming te aanvaarden. De notaris verzocht haar de bijgevoegde schriftelijke bereidverklaring ondertekend aan hem terug te sturen. Daarvoor, op 30 en 31 maart en op 1 april 2010, en ook daarna heeft de notaris herhaaldelijk contact gehad met [naam] en met [naam], de accountant van erflater en diens vennootschappen.
2.6
Op 28 april 2010 is een boedelbespreking gehouden waarbij aanwezig waren klaagster, haar vier kinderen en de notaris. Daarbij is onder meer besloten dat klaagster tot enig bestuurder van[BV] en van [BV] zou worden benoemd.
2.7 Op 4 mei 2010 heeft een kantoorgenote van de notaris aan de kinderen van erflater ter ondertekening gestuurd een verklaring/volmacht houdende zuivere aanvaarding van de nalatenschap van erflater, berusting in zijn testament en volmachtgeving aan hun moeder, klaagster.
Met deze volmachten is klaagster alleen bevoegd en gerechtigd om alle zaken van de nalatenschap af te handelen, met dien verstande dat het voor zich spreekt dat zij de lopende zaken geheel zelfstandig zonder nader overleg kan uitvoeren, maar dat zij bij het nemen van belangrijke beslissingen de hoofdlijnen steeds vooraf met de kinderen zal afstemmen, zo schrijft deze kantoorgenote aan klaagster en de kinderen in een begeleidende brief.
Daarin schrijft zij ook:
“Voor de goede orde wil ik u er nog op wijzen dat er in het testament van uw echtgenoot/vader ook een executeursbenoeming ten behoeve van [naam] is opgenomen. Vooralsnog heb ik ervoor gekozen om de executeursbenoeming niet expliciet te laten aanvaarden (brengt meerdere formaliteiten met zich mee). [naam] is namelijk op grond van de volmacht ook bevoegd en gerechtigd tot het opvorderen en in ontvangst nemen van alle tot de onderhavige nalatenschap behorende vermogensbestanddelen en om daarvoor rechtsgeldig kwijting te verlenen.”
2.8
Bij een gelijktijdige brief aan klaagster was ter ondertekening gevoegd een verklaring houdende aanvaarding van het recht van vruchtgebruik op de vaderlijke erfdelen van haar kinderen en van het aan haar verleende recht om tegen inbreng van de waarde het aandeel van erflater in de goederen van de huwelijksgoederengemeenschap waarin zij met erflater gehuwd was, over te nemen.
2.9
Klaagster en de kinderen hebben de aan hen voorgelegde verklaringen/volmachten ondertekend aan de notaris teruggestuurd.
2.1
De notaris heeft in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater een verklaring van erfrecht d.d. 1 juli 2010 opgesteld en afschriften daarvan aan klaagster en de kinderen verstrekt.
2.11
Op enig moment heeft klaagster het eerste blad van het aan haar geadresseerde aangifteformulier Erfbelasting aan het kantoor van de notaris afgegeven.
2.12 Op 11 november 2010 heeft de notaris met [naam] (hierna ook: [naam]), die door klaagster op 27 september 2010 gevolmachtigd was om haar te vertegenwoordigen en haar belangen in belastingzaken, erfrechtzaken en bedrijfseconomische zaken te behartigen, de afwikkeling van de nalatenschap besproken.
2.13 Bij brief van 25 november 2010 heeft de notaris aan [naam] verzocht hem het formulier voor de aangifte erfbelasting te verstrekken.
2.14 Op 2 december 2010 heeft klaagster de notaris geschreven:
“(...) Van mijn adviseur [naam] heb ik begrepen, dat u de aangifte inzake het erfrecht gaat doen.
Ik verzoek u mij te informeren, wie u deze opdracht heeft verleend, volgens mij kan er maar één persoon zijn die u deze opdracht zou hebben gegeven en dat ben ik en bij mijn weten heb ik u deze opdracht vooralsnog niet verleend. Kunt u mij hierover opheldering verschaffen? Tevens verzoek ik u om een opgave van de kosten welke deze aangifte met zich zal brengen. (...)”
2.15
Bij brief van 17 december 2010 heeft de notaris klaagster meegedeeld dat haar drie dochters de boedelvolmacht aan haar met onmiddellijke ingang introkken, zodat klaagster alleen nog samen met haar dochters bevoegd is op te treden met betrekking tot de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de door het overlijden van erflater ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De notaris verzocht klaagster alle originele afschriften van de verklaring van erfrecht terug te sturen naar zijn kantoor en kondigde aan op basis van de nieuwe situatie een nieuwe verklaring van erfrecht op te stellen. Als gevolg van de hectiek van de decembermaand was het hem nog niet gelukt klaagsters brief van 2 december 2010 te beantwoorden. Hij hoopte daar ruimte voor te vinden, schreef de notaris klaagster.
2.16
Bij brief van 20 december 2010 is namens klaagster aan de notaris meegedeeld dat zij besloten had haar samenwerking met zijn kantoor met onmiddellijke ingang te beëindigen en dat zij een antwoord op haar brief van 2 december 2010 niet meer relevant achtte. Zij verzocht hem geen werkzaamheden van welke aard dan ook te verrichten en kondigde aan haar stukken met betrekking tot de afwikkeling van de erfenis in handen te zullen stellen van een door haar per die dag aangestelde notaris.
2.17 De notaris heeft op 24 december 2010 in reactie hierop aan klaagster geschreven dat hij als boedelnotaris niet alleen de belangen van klaagster maar ook de belangen van haar kinderen diende te behartigen en dat klaagster in haar eentje niet bij machte was zijn opdracht als boedelnotaris in te trekken.
2.18 Bij brief van 27 september 2010 heeft de notaris klaagster, de kinderen en [naam] voorgesteld in de tweede week van januari 2011 de afwikkeling van de nalatenschap samen te bespreken.
2.19
Bij brief van 6 januari 2011 aan [BV], klaagster, de kinderen en [naam] heeft de notaris [BV] uitgenodigd haar certificaten van aandelen in het kapitaal van [BV] formeel aan [BV] te koop aan te bieden dan wel te bevestigen dat deze aandelen al op 28 april 2010 formeel te koop waren aangeboden. [naam] werd door hem uitgenodigd de jaarrekening 2009 van [BV], [BV] en [BV] ter beschikking te stellen aan haar moeder, haar broer en zusters, [naam] en de notaris, een en ander vooruitlopend op de te houden bespreking. De notaris verzocht voorts klaagster en drie van de kinderen de afschriften van de verklaring van erfrecht aan hem terug te sturen en hij deelde mee dat hij die dag de nieuwe verklaring van erfrecht had gepasseerd, waarvan hij afschriften bijsloot.
2.2
Op 12 januari 2011 is namens klaagster aan de notaris onder meer meegedeeld dat zij haar benoeming tot executeur aanvaardde en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij dit al bij de bespreking op 28 april 2010 had gedaan. Het voorstel van de notaris om aan de afwikkeling van de nalatenschap een plenaire bespreking te wijden, werd door klaagster aanvaard.
2.21 Klaagster, haar kinderen, [naam], [naam] en de notaris hebben op 4 februari 2011 op het kantoor van de notaris geprobeerd om tot een minnelijke oplossing te komen en om te bezien of de familieverhoudingen hersteld konden worden.
2.22
Tijdens een bespreking op het kantoor van de notaris op 15 februari 2011 heeft klaagster de notaris meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden als boedelnotaris diende te staken. Bij brief van diezelfde dag is namens klaagster aan de notaris meegedeeld dat de bespreking van die ochtend klaagster niet het benodigde gevoel van vertrouwen had teruggegeven en dat zij bleef bij haar mening dat de notaris in het licht van de huidige situatie niet de geschikte boedelnotaris was. Na overleg met haar zoon die haar mening deelde, beëindigde klaagster per die dag de werkzaamheden van de notaris als boedelnotaris en zij sommeerde hem om met onmiddellijke ingang zijn werkzaamheden neer te leggen.
2.23
Op 17 februari 2011 heeft de notaris klaagster geschreven dat het onzorgvuldig zou zijn als hij zijn opdracht als boedelnotaris terug zou geven zonder zich eerst te verstaan met de drie overige familieleden, zijnde de driedochters, en dat het overleg daarover met de dochters nog niet was afgerond, zodat daarover nog geen uitsluitsel gegeven kon worden.
2.24 De drie dochters hebben op 17 februari 2011 hun moeder doen weten dat zij haar besluit om haar bevoegdheid als executeur te laten gelden niet accepteerden, maar zouden moeten respecteren en dat zij de notaris per direct hadden aangesteld als partijnotaris.
2.25
[notaris] te [plaatsnaam] heeft de notaris bij brief van 24 februari 2011 meegedeeld dat klaagster hem had aangewezen als boedelnotaris.

3.De klacht, de gronden waarop deze berust en het verweer

3.1.
De klacht valt in de navolgende vier onderdelen uiteen.
Klaagster verwijt de notaris dat hij
doelbewust heeft nagelaten met haar te communiceren, maar in plaats daarvan steeds met [naam] gesproken heeft,
zich tijdens de bespreking op 28 april 2010 uit eigen beweging heeft opgeworpen als boedelnotaris en zich heeft voorgedaan als executeur,
bewust dan wel onbewust de mogelijkheid van defiscalisatie heeft gemist met alle nadelige financiële gevolgen voor haar van dien,
de drie dochters heeft geadviseerd de boedelvolmachten aan klaagster in te trekken en na zijn ontslag als boedelnotaris zijn benoeming tot partijnotaris door de drie dochters heeft aanvaard.
3.2.
Klaagster heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
De notaris heeft consequent contact gehad met [naam] over allerlei zaken de nalatenschap betreffend zonder daarbij op welke wijze dan ook klaagster te raadplegen. Hij heeft zich daarbij niet onpartijdig opgesteld.
3.2.2.
De notaris heeft zich gedragen als boedelnotaris, zonder dat daaraan een benoeming door klaagster en de kinderen ten grondslag heeft gelegen. Hij heeft eigenmachtig voor boedelvolmachten gezorgd en met die volmachten eigenhandig een verklaring van erfrecht opgesteld. Hij heeft klaagster niet geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschap en luisterde niet naar haar.
3.2.3.
De notaris heeft nagelaten klaagster te wijzen op de mogelijkheid van defiscalisatie.
3.2.4.
Als notaris van erflater, diens echtgenote en van de ondernemingen van erflater wist de notaris alles van de moeizame familierelaties. Het zou hem gesierd hebben als hij gezien zijn betrokkenheid bij erflater, diens onderneming en zijn relatie met dochter [naam] al direct na het overlijden van erflater eigener beweging had afgezien van zijn bemoeienis als boedelnotaris met de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris was zich bewust van de spanningen tussen klaagster en [naam]. Mede door zijn optreden is de situatie verder en onnodig verhard en verslechterd.
Hij heeft geweigerd terug te treden als boedelnotaris, maar wel de drie dochters geadviseerd hun boedelvolmachten in te trekken.
Nadat klaagster de notaris tijdens een bespreking op 15 februari 2011 had meegedeeld dat hij zijn taak als beëindigd diende te beschouwen, heeft hij zich opgeworpen als partijnotaris namens de drie dochters. Hij gebruikt zijn als boedelnotaris verkregen kennis in zijn adviezen aan de dochters, waardoor er sprake is van belangenverstrengeling.
3.3.
De notaris heeft verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling:

Klachtonderdeel 1
4.1
De notaris heeft onweersproken aangevoerd dat het in verband met bepalingen in de aandeelhoudersovereenkomst noodzakelijk was dat [naam] binnen twee weken na het overlijden van erflater haar vader als bestuurder van de Stichting opvolgde, zodat direct actie ondernomen moest worden en niet gewacht kon worden tot een boedelbespreking. Zijn werkzaamheden in die beginperiode zoals vermeld in de door beide partijen overgelegde urenspecificatie en de daarin vermelde contacten met [naam] en met de accountant [naam] hingen voorts samen met het in de aandeelhoudersovereenkomst eveneens voorziene aanbod van de gecertificeerde aandelen in [BV] aan [BV] en met de door het overlijden van erflater noodzakelijke bestuurswisselingen bij de vennootschappen. Een deel van de contacten voorafgaande aan de bespreking op 28 april 2010 betrof vooroverleg voor die bespreking. Tijdens die bespreking is door hem en door [naam] zonder enige reserve aan de orde gesteld wat in het voortraject tussen hen en accountant [naam] was besproken. Ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij tussen 28 april 2010 en de bespreking met [naam] op 11 november 2010 maar weinig contact met [naam] had, heeft de notaris verwezen naar de door klaagster en door hem overgelegde urenspecificatie. Daaruit blijkt dat hij in de betreffende periode één maal een gesprek van 13 minuten met “cliënt”, naar de Kamer aanneemt [naam] dan wel haar venootschap, heeft gehad.
4.2
De notaris heeft aldus naar het oordeel van de Kamer een afdoende verklaring gegeven voor de contacten die hij met [naam] heeft gehad voorafgaande aan de besprekingen met onder meer klaagster op 28 april 2010 en met [naam] op 11 november 2010. Niet gebleken is dat hij klaagster buiten spel heeft gezet door haar als boedelnotaris niet te informeren over de inhoud van zijn voornamelijk telefonische contacten met [naam].
4.3
De notaris heeft betwist dat hij zich niet onpartijdig heeft opgesteld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij het was die tijdens de bespreking op 28 april 2010 heeft voorgesteld om klaagster te benoemen tot enig bestuurder van [BV] en [BV], uit welk voorstel volgens hem zijn onpartijdigheid blijkt. Klaagster heeft dit niet weersproken. Na deze gemotiveerde betwisting door de notaris heeft klaagster de door haar aan hem verweten partijdigheid niet nader onderbouwd.
4.4
Dit klachtonderdeel moet gelet op dit alles ongegrond verklaard worden.
Klachtonderdeel 2
4.4
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door klaagster en de kinderen expliciet is aangewezen als boedelnotaris en dat hij zijn werkzaamheden in opdracht en met volle instemming van klaagster en de kinderen heeft verricht, heeft de notaris aangevoerd dat klaagster zelf de afspraak heeft gemaakt voor de boedelbespreking op zijn kantoor op 28 april 2010. Tijdens die bespreking is afgesproken dat hij de aangifte erfbelasting zou verzorgen en klaagster heeft ook ingevolge die afspraak het daarvoor benodigde voorblad van het aangifteformulier Erfbelasting bij zijn kantoor afgegeven. De door hem als boedelnotaris opgestelde en door zijn kantoorgenote aan klaagster en de kinderen toegestuurde verklaring respectievelijk volmachten zijn door klaagster en de kinderen ondertekend aan hem teruggestuurd. Hij heeft per 1 juli 2010 een verklaring van erfrecht opgesteld en afschriften daarvan aan klaagster en de kinderen gestuurd.
Klaagster heeft deze door de notaris gestelde feiten en omstandigheden niet (voldoende) weersproken. Zij heeft niet weersproken dat de bespreking op 28 april 2010 in volle harmonie is verlopen.
De notaris kan gevolgd worden in zijn stelling dat de hier geschetste handelwijze van klaagster en de kinderen niet valt te rijmen met klaagsters stelling dat hij nimmer als boedelnotaris is aangewezen. Gesteld noch gebleken is dat klaagster na ontvangst van de brief van 4 mei 2010 van het kantoor van de notaris met de daarbij gevoegde verklaringen dan wel na ontvangst van de door haar kinderen aan haar verleende boedelvolmachten en het afschrift van de verklaring van erfrecht de notaris heeft meegedeeld dat hij geen opdracht had als boedelnotaris op te treden. Zou de notaris zonder dat hem daartoe opdracht was gegeven deze werkzaamheden hebben verricht, dan had het voor de hand gelegen dat klaagster en/of (een van) haar kinderen bij hem aan de bel zou hebben getrokken over zijn eigenmachtig optreden. Uit het feit dat dat niet is gebeurd, leidt de Kamer af dat de notaris heeft gehandeld ingevolge een door klaagster en de kinderen tijdens de bespreking op 28 april 2010 uitdrukkelijk aan hem verstrekte opdracht om als boedelnotaris de nalatenschap van erflater af te wikkelen.
De klacht dat de notaris zich heeft opgeworpen als boedelnotaris zonder daartoe door klaagster en haar kinderen te zijn benoemd wordt daarom verworpen.
4.6
Klaagster heeft ook onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat de notaris zich met voorbijgaan van klaagster heeft voorgedaan als executeur. Tegenover dit verwijt staat de brief van 4 mei 2010 aan klaagster en de kinderen waarin wordt uitgelegd dat en waarom in plaats van een expliciete aanvaarding van de executeursbenoeming voor volmachtverlening aan klaagster is gekozen. Ter zitting heeft de notaris nog verklaard dat hij tijdens de bespreking op 28 april 2010 heeft geadviseerd geen executeur aan te stellen maar met boedelvolmachten te werken, omdat klaagster zo dezelfde zeggenschap over de bestanddelen van de nalatenschap zou krijgen terwijl zij aan minder formaliteiten gebonden zou zijn. Ook heeft hij de aanwezigen toen voorgehouden dat de boedelvolmacht vooral gold voor de kleinere beslissingen, maar dat voor de grotere beslissingen familieberaad gehouden moest worden, aldus de notaris.
Klaagster heeft niet (voldoende) weersproken dat dit tijdens de bespreking op 28 april 2010 zo is besproken. Zou klaagster, zoals zij in haar brief van 12 januari 2011 heeft vermeld, in de veronderstelling verkeerd hebben dat zij al bij de bespreking op 28 april 2010 haar benoeming tot executeur had aanvaard, dan had het op haar weg gelegen dit direct na ontvangst van de brief van 4 mei 2010 aan de notaris mee te delen. Nu zij dat niet heeft gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat klaagster bij de bijeenkomst op 28 april 2010 nog niet haar benoeming tot executeur heeft aanvaard.
Ook deze klacht wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel 3
4.7.
De notaris heeft aangevoerd dat tijdens de bespreking van 28 april 2010 het onderwerp defiscalisatie kort door hem aan de orde is gesteld. Afgesproken werd dat eerst onderzocht zou worden hoe de nalatenschap was samengesteld, onder meer aan de hand van door [naam] op te stellen jaarrekeningen van de verschillende vennootschappen. Ook was nog onduidelijk welke ontwikkelingen zich zouden voordoen op het gebied van de wetgeving over defiscalisatie.
Volgens de notaris is hij er niet meer aan toegekomen de mogelijkheden van defiscalisatie met klaagster te bespreken, omdat zij haar opdracht aan hem om de aangiftes Inkomstenbelasting van klaagster en erflater alsmede de aangifte erfbelasting te verzorgen, introk en [naam] als boedelnotaris aanstelde.
Klaagster heeft niet weersproken dat de notaris bij de eerste bespreking op 28 april 2010 het onderwerp defiscalisatie aan de orde heeft gesteld. Ook heeft zij niet betwist dat de notaris er niet meer aan toegekomen is om dit onderwerp diepgaander te onderzoeken en met haar te bespreken omdat zij eerder al haar opdracht dienaangaande had ingetrokken.
Het verwijt dat de notaris de mogelijkheid van defiscalisatie heeft gemist kan gelet op dit alles geen stand houden, zodat dit klachtonderdeel ongegrond verklaard zal worden.
Klachtonderdeel 4
4.8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat klaagster en haar kinderen al snel na het overlijden van erflater de notaris als boedelnotaris hebben ingeschakeld. De notaris heeft onweersproken verklaard dat hij op 28 april 2010 alle informatie waarover hij beschikte uit hoofde van zijn bemoeienissen als notaris van erflater en diens vennootschappen met de toen aanwezigen heeft gedeeld en dat hij deze kennis nimmer ongeoorloofd als boedelnotaris heeft gebruikt. Alle van belang zijnde informatie heeft hij als boedelnotaris verkregen tijdens zijn contacten met klaagster en de kinderen. Hij heeft één maal onder vier ogen met [naam] gesproken, maar daar is nooit (eerder) bezwaar tegen gemaakt. Ook tegen zijn optreden als boedelnotaris is niet eerder bezwaar gemaakt door de betrokkenen, zo heeft de notaris aangevoerd.
De notaris heeft betwist dat hij in zijn hoedanigheid van partijnotaris gebruikt maakt of kan maken van informatie die hij als boedelnotaris heeft verworven. Wat hij als boedelnotaris wist, wisten klaagster en de kinderen ook. Van belangenverstrengeling is daarom volgens de notaris geen sprake.
Uit de brief van de dochters van 17 februari 2011 aan [naam] volgt dat klaagster en haar kinderen kort na het overlijden van erflater de notaris hadden aangezocht als boedelnotaris, juist omdat hij veel kennis had van de ondernemingen van erflater en deze kennisvoorsprong een kosten- en tijdbesparing met zich zou kunnen brengen. De stelling van de notaris dat hij als boedelnotaris geen (exclusieve) kennis heeft verkregen die hij ongeoorloofd als partijnotaris gebruikt of kan gebruiken, is door de dochters in deze brief onderschreven. Zij schrijven dat zij het wantrouwen van hun moeder ongegrond en onterecht vinden, onder meer omdat [naam] als door klaagster aangestelde adviseur
“over elke schouder mee kan kijken”.
In de brief schrijven de dochters verder, dat het uitdrukkelijk hun wens is dat de notaris betrokken blijft en dat zij hem daarom hebben als partijnotaris hebben aangesteld. Hieruit volgt dat niet gezegd kan worden dat de notaris zich heeft opgeworpen als partijnotaris zoals klaagster hem verwijt.
4.9
Na gemotiveerde betwisting heeft klaagster haar klacht dat er sprake is van belangenverstrengeling door het optreden van de notaris als partijnotaris, niet nader onderbouwd. Klaagster heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de notaris hem exclusief als boedelnotaris bekende feiten of omstandigheden als partijnotaris heeft gebruikt. Het feit dat de notaris - zonder dat klaagster dat toen wist – ooit aan erflater gerichte correspondentie niet aan het huisadres van erflater en klaagster stuurde, maar aan het huisadres van [naam], kan niet leiden tot gegrondverklaring van de klacht. Dit heeft zich immers voorgedaan tijdens het leven van erflater en op diens verzoek en heeft niets van doen met het optreden van de notaris als boedel- en partijnotaris, waar de klacht op ziet.
Voor zover klaagster de notaris verwijt dat hij als partijnotaris de belangen van haar drie dochters behartigt, miskent zij dat dit juist zijn taak als partijnotaris is.
Ten slotte moet ook de stelling van klaagster dat de notaris haar dochters heeft geadviseerd de boedelvolmacht in te trekken, verworpen worden. De notaris heeft aangevoerd dat hij de dochters op neutrale wijze heeft voorgelicht over de werking van de volmachten en weerspreekt dat hij geadviseerd heeft de volmachten in te trekken. Het initiatief voor de intrekking van de volmachten is volgens de notaris door uitsluitend de dochters genomen.
Na deze betwisting heeft klaagster de door haar gestelde advisering onvoldoende nader onderbouwd, zodat ook dit onderdeel van haar klacht ongegrond is.
5.
De beslissing
De Kamer
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G. Vrieze, plaatsvervangend voorzitter, mr. V. Oostra, mr. M.C.J. Heessels, mr. E.J. Oostrik en mr. A.S. Hansma, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Procee als plaatsvervangend secretaris en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2012.
secretaris voorzitter
Binnen 30 dagen na de dag van verzending van de brief waarbij deze beslissing wordt toegezonden, kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen de termijn van 30 dagen door het gerechtshof te zijn ontvangen. Het adres van het gerechtshof luidt:
Gerechtshof te Amsterdam, t.a.v. kamer 17A, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.