ECLI:NL:GHAMS:2013:2281

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
200.123.442/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en partneralimentatie met verzoek tot niet-ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken en een partneralimentatie van € 4.200,- bruto per maand is vastgesteld. De man heeft op 14 maart 2013 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij hij primair verzoekt om de echtscheiding van de vrouw af te wijzen en subsidiair de alimentatie te verlagen naar € 2.500,- bruto per maand. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de kosten van de procedure te vergoeden.

Het hof overweegt dat de man geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn hoger beroep, aangezien hij in eerste aanleg zelf heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken. Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet bedoeld is om een eerder verzoek ongedaan te maken, wat leidt tot afwijzing van het verzoek van de man. Daarnaast wordt de door de rechtbank vastgestelde alimentatie als rechtmatig beschouwd, omdat deze is gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen. De man heeft in eerste aanleg al aangegeven dat hij zijn verweer met betrekking tot de verdiencapaciteit van de vrouw laat vallen, wat betekent dat hij geen nieuwe gronden kan aanvoeren in hoger beroep.

Het hof concludeert dat de man in het ongelijk is gesteld en veroordeelt hem in de proceskosten van de vrouw, die zijn begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak is gedaan op 9 juli 2013 door het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civielrecht recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 9 juli 2013
Zaaknummer: 200.123.442/01
Zaaknummer eerste aanleg: 191246 / FA RK 12-1095 en 194311/12-2408
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L. Laus te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Tijsterman te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 14 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 18 december 2012 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 191246 / FA RK 12-1095 en 194311/12-2408.
1.3.
Het hof heeft op 15 maart 2013 een faxbrief van mr. Tijsterman ontvangen.
1.4.
De man heeft op 22 maart 2013 het proces-verbaal van de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 oktober 2012 ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 6 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het hof heeft op 14 mei 2013 een faxbrief van mr. Laus ontvangen.
1.7.
Het hof heeft op 15 mei 2013 een faxbrief van mr. Tijsterman ontvangen.
1.8.
De voorziene behandeling van de zaak ter zitting van 15 mei 2013 is op verzoek van partijen achterwege gebleven.

2.De feiten

Partijen zijn [in] 1991 met elkaar gehuwd.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang –:
  • op het daartoe strekkende verzoek van ieder der partijen de echtscheiding tussen hen uitgesproken;
  • een door de man tot de datum van zijn pensionering te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 4.200,- bruto per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Deze uitkering is vastgesteld op het verzoek van de vrouw deze te bepalen op € 4.200,- bruto per maand en het verzoek van de man deze tot 12 augustus 2014 te bepalen op € 2.500,- per maand en deze na die datum op nihil te stellen.
3.2.
De man verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek tot echtscheiding van de vrouw af te wijzen, subsidiair de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te beperken tot € 2.500,- bruto per maand ervan uitgaande dat de vrouw in staat moet worden geacht van het resterende bedrag ad € 1.700,- bruto per maand zelf bij te verdienen; het vorenstaande tot de datum van pensioeningang van de man.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans zijn verzoek af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4
In de hierboven onder 1.6 genoemde faxbrief van 14 mei 2013 geeft de man aan ervan uit te gaan dat hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, onder compensatie van kosten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De man heeft geen rechtens te respecteren belang bij zijn hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding. Het door hem in eerste aanleg ingediende verweerschrift bevat een zelfstandig verzoek, waarbij de man zelf heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Volgens vaste rechtspraak is het rechtsmiddel van hoger beroep niet gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de man voor zover dit is gericht tegen de echtscheiding zal worden afgewezen.
4.2.
De door de rechtbank bepaalde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vindt haar basis in de overeenstemming die partijen hierover ter zitting in eerste aanleg hebben bereikt. De man stelt in hoger beroep dat bij deze overeenstemming onvoldoende rekening is gehouden met de eigen verdiencapaciteit van de vrouw.
De vrouw heeft bij haar verweer in hoger beroep gewezen op de door partijen ter zitting in eerste aanleg bereikte overeenstemming en het door hen gedane verzoek de afspraak in de beschikking vast te leggen. Het hof begrijpt het door de vrouw gevoerde verweer, inhoudende dat ‘ten onrechte en op onjuiste gronden hoger beroep tegen dit onderdeel is ingesteld’ aldus dat de man zich in hoger beroep niet meer kan beroepen op het door hem gevoerde verweer met betrekking tot de verdiencapaciteit van de vrouw.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De man heeft bij verweerschrift in eerste aanleg reeds het verweer gevoerd dat de vrouw in staat moet worden geacht vijf dagen per week te werken in plaats van twee, dat bij de beoordeling van de hoogte van de partneralimentatie uit moet worden gegaan van een verdiencapaciteit van minimaal € 1.500,- netto per maand, en dat derhalve een partneralimentatie van € 2.500,- bruto per maand proportioneel is. Blijkens het proces-verbaal van het behandelde ter zitting in eerste aanleg is toen namens de man verklaard dat hij zijn standpunt dat de vrouw meer kan werken laat vallen als de partnerbijdrage duurt tot de datum dat hij met pensioen gaat. Gebleken is dat de tussen partijen ter zitting bereikte overeenstemming onder deze voorwaarde tot stand is gekomen. Partijen hebben de rechtbank vervolgens verzocht de tussen hen gemaakte afspraak in de beschikking vast te leggen, hetgeen is gebeurd.
De man heeft aldus het door hem gevoerde behoefteverweer ondubbelzinnig prijsgegeven. Zijn hoger beroep tegen de door de rechtbank bepaalde partnerbijdrage, ontbeert daardoor thans de nodige grondslag, nu niet is gebleken van enige andere grond. Ook in zoverre dient het hoger beroep dus te worden afgewezen.
4.3.
Het hof acht in de onderhavige procedure termen aanwezig, zoals door de vrouw is verzocht, de man als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. De man heeft zijn hoger beroep ingesteld en gehandhaafd, terwijl hij blijkens de brief van zijn advocaat van 14 mei 2013 blijk ervan heeft gegeven te beseffen dat dit geen effect zal sorteren.
Het hof houdt er bij het begroten van de proceskosten rekening mee dat gelet op de correspondentie van partijen, de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep achterwege is gebleven.
4.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.