Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen werd afgewezen. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht om een door de man te betalen bijdrage van respectievelijk € 335,17 per maand voor kind a en € 385,50 per maand voor kind b, met ingang van 6 april 2011. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De rechtbank had overwogen dat de man vooralsnog niet in staat was enige onderhoudsbijdrage te voldoen, maar de vrouw betwist dit en stelt dat de man voldoende draagkracht heeft. Het hof heeft de financiële situatie van de man onderzocht, waarbij het van belang is dat hij directeur en enig aandeelhouder is van een vennootschap, en dat zijn inkomen voornamelijk uit huurinkomsten van een bedrijfspand komt. Het hof heeft vastgesteld dat de man aanzienlijke kosten heeft die zijn draagkracht beïnvloeden, waaronder een krediet bij de Rabobank en hypothecaire leningen.
Het hof concludeert dat de man, gezien zijn huidige inkomen en lasten, onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte alimentatie te betalen. De vrouw heeft niet overtuigend aangetoond dat de man in staat is een hoger inkomen te verwerven dan hij momenteel doet. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de vrouw af. De uitspraak is gedaan op 16 juli 2013 door het Gerechtshof Amsterdam.