ECLI:NL:GHAMS:2013:2268
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.V.T. de Bie
- R.G. Kemmers
- A.R. Sturhoofd
- Rechtspraak.nl
Tenuitvoerlegging buitenlandse beslissing over onderhoudsverplichting; niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep
In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een buitenlandse beslissing over onderhoudsverplichtingen. De appellant, de man, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verlof is verleend om een uitspraak van de rechtbank Lodz (Polen) van 9 mei 2002 in Nederland ten uitvoer te leggen. De man heeft op 26 juli 2011 hoger beroep ingesteld, maar dit is ruimschoots na de wettelijke termijn van één maand gedaan, zoals bepaald in artikel 989 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij de termijn voor het instellen van hoger beroep heeft overschreden.
De zaak betreft een alimentatieplicht die de man heeft ten opzichte van zijn dochter, die bij de vrouw verblijft in Polen. De vrouw heeft het LBIO gemachtigd om haar in Nederland te vertegenwoordigen in deze kwestie. Het hof heeft in zijn beoordeling ook gekeken naar de toepasselijkheid van internationale verdragen, zoals het Haags Verdrag en het Verdrag van Lugano, en heeft geconcludeerd dat de procedure van afdeling 1 van Titel 9 Rv van toepassing is. Het hof heeft de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd.
De uitspraak van het hof is gedaan op 23 juli 2013, en de beslissing is openbaar uitgesproken. De betrokken partijen zijn de man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.M. de Winter, en het LBIO, dat als geïntimeerde optreedt. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in het procesrecht en de gevolgen van het overschrijden van deze termijnen voor de ontvankelijkheid in hoger beroep.