In deze zaak gaat het om de benoeming van een mentor voor mevrouw [n], die lijdt aan Alzheimer en sinds 2011 in een verpleeghuis verblijft. Appellante [x] is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een onafhankelijke derde, [l], tot mentor is benoemd. [x] verzoekt om zelf als mentor benoemd te worden, maar het hof oordeelt dat het belang van mevrouw [n] het meest gediend is bij de benoeming van een onafhankelijke derde. Het hof overweegt dat er binnen de familie onenigheid bestaat over de zorg voor mevrouw [n] en dat de kinderen verschillende opvattingen hebben over wat in haar belang is. [x] stelt dat zij de meest aangewezen persoon is om als mentor op te treden, maar het hof concludeert dat de onderlinge verhoudingen en de verschillende meningen binnen de familie maken dat een onafhankelijke derde beter in staat is om de belangen van mevrouw [n] te behartigen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en bevestigt de benoeming van [l] als mentor.