Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ABASE B.V.,
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidUPDATE.COM SOFTWARE BENELUX B.V.,
2. de vennootschap naar Oostenrijks recht
UPDATE.COM A.G.,gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
1.Het geding in hoger beroep
- 20 februari 2002, gewezen tussen enerzijds Abase als eiseres, tevens verweerster in het incident en anderzijds Update BV als gedaagde en Update AG als gedaagde tevens eiseres in het incident, en van
- 2 april 2007,
- 10 september 2007,
- 10 december 2007,
- 5 januari 2009,
- 25 januari 2010,
- 31 mei 2010 alsmede
- 2 januari 2012,
telkens gewezen tussen Abase als eiseres en Update als gedaagden.
Update heeft vervolgens een anticipatie-exploot doen uitbrengen en de zaak aangebracht.
- uitvoerbaar bij voorraad - primair alsnog haar vorderingen zal toewijzen en subsidiair haar vorderingen zal toewijzen als omschreven in de memorie van grieven, met beslissing over de proceskosten.
2.Feiten
3.Beoordeling
De agentuur had betrekking op software, zowel verkoop en levering van licenties als onderhoud; het voor Abase aangewezen handelsgebied werd in beginsel gevormd door Nederland en België.
Tussen [B], aandeelhouder en bestuurder van Abase (verder: [B]), en Update BV is een dienstverband tot stand gebracht. Verder hebben aandeelhouders van de rechtsvoorganger van Update AG, Update Austria, in totaal 190 aandelen in die Oostenrijkse vennootschap aan [B] en/of Abase verkocht.
- in de agentuurrelatie is Update BV (naast Update AG) rechtsopvolger van Update Marketing Service Benelux B.V. i.o. en Update Marketing Service Benelux BV dat op 31 december 2007 werd opgericht;
- uit de stellingen van Update volgt niet dat de agentuurovereenkomst (eerder dan 10 juli 1998) is geëindigd;
- Update heeft nagelaten om Abase behoorlijk te informeren als bedoeld in artikel 7:433 Burgerlijk Wetboek;
- bij het onderzoek naar de relevante transacties in Nederland en België dienen de door Abase opgesomde dochterondernemingen van Update AG te worden betrokken alsmede de omstandigheid dat de overeengekomen agentuur exclusief was voor Nederland en België;
- het voorschot op het loon van de deskundige komt voor rekening van Update;
Van de deskundige werd verlangd, kort gezegd, om uit de administratie/boekhouding van Update BV en Update AG in samenhang met de administratie/boekhouding van Abase, alle gegevens te verzamelen met betrekking tot de verkoop van software afkomstig van Update AG aan klanten in Nederland en België over de periode 1 maart 1996 tot en met 10 juli 1998, en aan de hand daarvan de verschuldigde provisie te begroten. Ook zou de deskundige een reeks dochters van Update AG bij zijn onderzoek dienen te betrekken. Tot slot is hem gevraagd om op basis van een schatting van de omzet van Update in Nederland en België over de periode 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 te rapporteren of verkocht is aan klanten die voor 1 juli 1998 waren aangebracht.
€ 50.114,- exclusief BTW. Van beide partijen is verlangd om dit voorschot ter griffie te deponeren, voor de zekerheid ook van Abase omdat zij geen ondernemingsactiviteiten meer kende.
De kantonrechter is in dit vonnis teruggekomen van zijn beslissing dat de agentuur op 10 juli 1998 is geëindigd. Hij heeft bij zijn beoordeling betrokken de vonnissen die door de rechtbank Amsterdam op 26 mei 2010 zijn gewezen in drie procedures tussen [H], voormalig directeur van Abase, en Abase.
De kantonrechter heeft als volgt geoordeeld en beslist:
- de primaire vordering van Abase is onvoldoende onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen;
- aan hetgeen Abase toekomt ingevolge het bepaalde in artikel 7:433 BW is door middel van het deskundigenonderzoek voldaan;
- de agentuurovereenkomst is in augustus 1997 geëindigd;
- de inhoud van het rapport van de deskundige moet om verschillende redenen leiden tot afwijzing van de provisievordering ten aanzien van de transacties met de vier geselecteerde klanten Philips PMF, Mettler Toledo, Philips PMF en CD-Rom uitgeverij [D];
- de inhoud van rapport van de deskundige bevat geen grond voor toewijzing van een cliëntenvergoeding als bedoeld in artikel 7:442 Burgerlijk Wetboek;
- de conclusies van de deskundige zijn ruim voldoende onderbouwd met verifieerbare gegevens;
- aan de werkwijze van de deskundige kleven niet zodanige gebreken dat zijn onderzoeksbevindingen zouden moeten worden gepasseerd;
- voor een vervolgonderzoek bestaat ontoereikende grond;
- de vorderingen van Abase zijn afgewezen; Abase is veroordeeld om door haar gelegde derdenbeslagen op te heffen;
- de deskundigenkosten ten bedrage van € 36.060,- zijn voor rekening van Abase gebracht.
Geen van de twintig grieven is met zoveel woorden gericht tegen de tussenvonnissen die aan het eindvonnis voorafgingen. Abase heeft in haar toelichting op de grieven erop gewezen dat het eindvonnis voortbouwt op de eerdere tussenvonnissen en dat haar grieven in zover ook zijn gericht tegen die eerdere tussenvonnissen. Het hof zal zich daarvan rekenschap geven.
- wanneer is de agentuurovereenkomst geëindigd (grieven 1, 2, 3, 8)?
- wat betekent het ontbreken van administratie bij Update AG (grieven 9, 12 en 13)?
- kunnen de bevindingen van de deskundige worden gevolgd (grieven 10, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20)?
- de netto verkoopprijzen van alle door Abase bewerkstelligde transacties in het toegewezen handelsgebied,
- de netto verkoopprijs van producten die in het toegewezen handelsgebied zijn verkocht zonder bemiddeling door Abase, als Abase verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van het project,
- alle transacties door Abase bewerkstelligd buiten het toegewezen handelsgebied,
- alle transacties door Abase bewerkstelligd in België, zo lang Update nog niet een agent in België zal hebben aangesteld.
Deze aanknopingspunten zijn van dien aard dat moeilijk voorstelbaar is dat rekening moet worden gehouden met transacties die geen enkel spoor hebben nagelaten in de administratie van Abase. Dat geldt zowel voor “bewerkstelliging” als voor “uitvoering”. In zover mag van Abase worden verlangd haar betwisting van de stellingen van Update toe te lichten in die zin dat zonder een dergelijke nadere toelichting met dergelijke transacties geen rekening zal worden gehouden.
Vastgesteld moet worden dat Abase, haar directeur [B] en Update medio 1997 aanzienlijke wijziging hebben gebracht in de manier waarop zij hun samenwerking feitelijk en rechtens hebben vormgegeven. [B] trad in dienst van Update BV en ontving vanaf 1 augustus 1997 loon van Update BV. Abase heeft vanaf 1 augustus 1997 geen noemenswaardige activiteiten meer verricht. Daarbij past niet goed te veronderstellen dat het in de bedoeling van Update en Abase heeft gelegen de agentuur(overeenkomst) waarop Abase zich beroept en die provisie zou hebben opgeleverd, desalniettemin te continueren. In tegendeel, het samenstel van gebeurtenissen rechtvaardigt de gevolgtrekking dat de partijen bij de agentuurovereenkomst hebben bedoeld om de agentuur(overeenkomst) met ingang van 1 augustus 1997 te doen eindigen. De wijze van totstandkoming van de contracten door middel waarvan de gewijzigde samenwerking werd vormgegeven, zoals door Abase gesteld maar door Update (gedeeltelijk) bestreden, legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Met name voor de omstandigheid dat [B] pas op 10 juli 1998 een in dit verband relevant contract heeft ondertekend geldt dat ook deze onvoldoende aanknopingspunt oplevert om over het einde van de agentuurovereenkomst anders te oordelen dan de kantonrechter. Dat geldt te meer nu Abase geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Abase na 1 augustus 1997 betrokken was bij transacties die in het licht van de agentuurovereenkomst als relevant moeten worden gezien. Dat Abase voor Update betalingen zou hebben gefinancierd, maakt het al evenmin anders.
Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat de stellingen van Abase ontoereikend zijn om te aanvaarden dat de agentuurovereenkomst tussen 1 augustus 1997 en 10 juli 1998 heeft voortgeduurd.
Hetgeen Abase heeft betoogd, bevat evenwel ook overigens ontoereikende grond om te oordelen dat de kantonrechter die vrijheid niet had. Overigens is in verband met de herstelfunctie van het appel niet van belang dat de kantonrechter aanvankelijk anders heeft beslist. Het hof is niet gebonden aan eventuele eindbeslissingen in de tussenvonnissen van de kantonrechter.
De bewijsaanbiedingen van Abase die deel uitmaken van haar toelichting op de grieven 1, 2, 3 en 8 zal het hof passeren omdat zij niet terzake zijn. De grieven 1, 2, 3 en 8 falen.
Voor de goede orde voegt het hof daaraan nog het volgende ten overvloede toe.
In de eerste plaats verdient opmerking dat Abase voor zover het hof heeft kunnen nagaan haar hoger beroep tegen deze vonnissen kennelijk niet heeft doorgezet. Die vonnissen zijn dus onherroepelijk geworden.
Abase zou een regeling hebben getroffen met haar wederpartij in die procedures. Abase heeft het hof slechts summier bekend gemaakt met de inhoud van die regeling. Het hof kan dus niet beoordelen of die regeling afdoet aan de betekenis van die vonnissen voor dit geding. Daarom bestaat in ieder geval ontoereikende grond om die vonnissen en al hetgeen daaraan voorafging zonder betekenis te oordelen voor dit geding.
Abase had dus de gelegenheid om naar voren te brengen dat de deskundige ten onrechte betekenis had toegekend aan de omstreden vonnissen van de rechtbank Amsterdam en waarom dat het geval was. Het is dus onjuist dat de kantonrechter geen acht had mogen slaan op die vonnissen omdat Abase daarover geen standpunt had kunnen innemen. Dat deze vonnissen pas in een laat stadium van het geding in eerste aanleg een rol gingen spelen, maakt verder geen verschil. Bedacht moet bovendien worden dat zij pas zijn gewezen toen het geding in eerste aanleg, zij het met hindernissen, al een eind was gevorderd.
Bovendien heeft Abase in hoger beroep alle kans gehad om haar licht te laten schijnen over deze vonnissen.
Het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden. De vonnissen behoeven dan ook niet buiten beschouwing te blijven.
3.13 De grieven 4, 5, 6 en 7 hebben geen succes.
De kantonrechter heeft vervolgens geconstateerd dat de deskundige erin was geslaagd om de verschuldigdheid van commissie en goodwillvergoeding met betrekking tot de vier in het onderzoek betrokken afnemers ruim voldoende te onderbouwen met verifieerbare gegevens. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat Abase heeft nagelaten te specificeren van welke claim uit die niet beschikbare gegevens zou kunnen blijken.
Abase laat deze overwegingen van de kantonrechter in de toelichting op haar grieven vrijwel onbesproken. In hoger beroep heeft zij al evenmin enig aanknopingspunt geboden voor haar stelling dat een volledige administratie zou hebben opgeleverd dat haar meer provisie toekwam dan de deskundige heeft gerapporteerd. Dat levert, hoe problematisch de onvolledige administratie op zichzelf ook is, geen toereikende grond op om anders te oordelen dan de kantonrechter heeft gedaan.
Op pagina 19 en 38 van zijn rapport vermeldt de deskundige dat bij Abase tot ongeveer augustus 1997 administratieve bescheiden aanwezig zijn, welke aan de deskundige ter beschikking zijn gesteld alsmede dat uit de administratie van 1997 van Abase blijkt dat de feitelijke werkzaamheden, voor rekening van Abase, zijn gestopt in augustus 1997.
De deskundige heeft verder beschreven welke werkzaamheden zijn voorafgegaan aan zijn bevindingen. In het bijzonder maakt hij er melding van dat Abase drie maal de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op zijn (concept) bevindingen.
Dit alles heeft geleid tot een uitvoerig en breed gedocumenteerd rapport. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de inhoud van dat rapport overtuigt. De inhoud van het rapport noch de werkwijze van de deskundige geven aanleiding te veronderstellen dat de deskundige Abase heeft tekortgedaan. Dat de deskundige de visie van Abase niet heeft aanvaard, betekent niet dat hij Abase onvoldoende heeft gehoord.
Die kritiek is gedeeltelijk weinig specifiek en wordt voorts niet ondersteund door bewijsmateriaal. Verder bedient Abase zich bij haar kritiek nogal eens van speculaties. Dat alles levert tegenover de met stukken gestaafde bevindingen van de deskundige geen doeltreffend betoog op. Dat geldt ook als daarbij wordt betrokken hetgeen [D] bij brief van 15 januari 2011 namens Abase naar voren heeft gebracht.
Voor zover Abase heeft aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft verondersteld dat haar geen provisie toekomt voor transacties in Zwitserland en Duitsland, heeft te gelden dat, wat daarvan verder zij, de stellingen van Abase geen inzicht geven in voor die transacties relevante bemiddelingsactiviteit van Abase. In het rapport van de deskundige valt evenmin een aanwijzing te vinden voor in dit verband relevante bemiddelingsactiviteit van Abase.
Tot slot bevat al hetgeen Abase in hoger beroep heeft aangevoerd, onvoldoende aanknopingspunt voor de veronderstelling dat haar ten onrechte klantenvergoeding zou zijn onthouden. De bevindingen van de deskundige geven geen althans onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat Abase medio 1997 thans nog relevante goodwill had opgebouwd. Haar stellingen in hoger beroep bieden ontoereikende grond om daarover anders te denken.
Bij gebreke van ter zake dienende stellingen kan bewijslevering verder achterwege blijven.