In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1973, was eerder vrijgesproken door de rechtbank voor het ten laste gelegde feit van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep, waarna het hof het vonnis van de rechtbank vernietigde en de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De Hoge Raad vernietigde dit arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor herbehandeling.
Het hof heeft de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het zich baseerde op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De verdachte was op 31 mei 2006 op de luchthaven Schiphol aangehouden met bijna 3 kilogram cocaïne, verstopt in haar onderkleding. Het hof oordeelde dat het onderzoek door de douane rechtmatig was en dat de resultaten bruikbaar waren voor het bewijs. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof overwoog dat de verdachte na de vrijspraak in 2006 naar Suriname was teruggekeerd en sindsdien niet meer met justitie in aanraking was gekomen. Gezien de lange duur van de procedure en de overschrijding van de redelijke termijn, besloot het hof de gevangenisstraf te verlagen naar zestien maanden, waarvan veertien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten.