ECLI:NL:GHAMS:2013:2173

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
23-001138-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling en schuldwitwassen door juwelier na overval op juwelier in Haarlem

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, een juwelier, werd beschuldigd van schuldheling en schuldwitwassen van een hoeveelheid sieraden die bij een gewelddadige overval op een juwelier in Haarlem waren buitgemaakt. De overval vond plaats op 27 oktober 2010, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid gouden sieraden werd gestolen. De verdachte heeft op 29 oktober 2010 een deel van deze sieraden verworven en later omgesmolten tot goudbaren, wat leidde tot de beschuldigingen tegen hem.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de sieraden, gezien zijn rol als juwelier en de omstandigheden waaronder hij de sieraden verwierf. De verdachte had moeten vermoeden dat de juwelen afkomstig waren van een misdrijf, vooral omdat enkele van de juwelen het merkteken van de overvallen juwelier droegen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid had betracht en dat hij door zijn handelen bijdroeg aan de instandhouding van een markt voor de handel in gestolen goederen.

De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het hof kwam tot een andere conclusie en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel schuldheling als schuldwitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd gelast. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als juwelier, wat extra zorgvuldigheid vereiste in zijn handelen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001138-12
datum uitspraak: 18 juli 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 maart 2012 in de strafzaak onder de parketnummers 15-700254-11 en 05-505462-09 (TUL) tegen
[Personalia verdachte]
.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2013, 1, 2 en 4 juli 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 29 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, een hoeveelheid (gouden) juwelen (met een gezamenlijk gewicht van ongeveer 5600 gram), waaronder in elk geval vijf, althans één of meer, collier(s), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die juwelen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 oktober 2010 tot en met 1 november 2010, te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid (gouden) juwelen (met een gezamenlijk gewicht van ongeveer 5600 gram), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten die juwelen, was, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf, immers heeft hij, verdachte, (één of meer van) die/dat juwe(e)l(en) omgesmolten en/of diamant(en) en/of zirkonia(s) uit één of meer van die/dat siera(a)d(en) verwijderd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Het door de raadsman gevoerde verweer tot vrijspraak vindt zijn weerlegging in de door het hof te bezigen bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
Op 27 oktober 2010 is juwelier [-] te Haarlem door vier personen, onder wie [N.T.] overvallen. Daarbij is een aanzienlijke hoeveelheid gouden sieraden buitgemaakt. Op 29 oktober 2010 bevonden [A. el K.], [Y.A.] en[A.B.] zich in Den Bosch, in de directe omgeving van de winkel van de verdachte, juwelier [bedrijfsnaam].[Y.A.] en [A.B.] hebben op die dag telefonisch contact gehad met (een medewerker van) juwelier [bedrijfsnaam]. Uit telefoongesprekken tussen [N.T.], [A. el K.] en[A.B.] valt op te maken dat zij tijdens hun verblijf in Den Bosch een aanzienlijk geldbedrag (vermoedelijk € 56.000,-) hebben ontvangen dat tussen een aantal personen verdeeld dient te worden. Op 3 november 2010 zijn in de winkel van juwelier [bedrijfsnaam] vijf kettingen aangetroffen met het merkteken TG, welk merkteken is toegekend aan Tele Gold B.V. (zijnde de firma van [A.S.] de eigenaar van juwelier [-] te Haarlem). Omtrent één van die kettingen verklaart de eigenaar van juwelier [-] met zekerheid dat deze afkomstig was uit zijn winkel terwijl deze niet door hem was verkocht.
Het hof leidt hieruit af dat een (deel van) de buit van de overval in Haarlem door (een medewerker van) juwelier [bedrijfsnaam] voor het vermoedelijke bedrag van € 56.000,- is ingekocht. De stukken in het dossier bieden geen aanknopingspunten voor de door de raadsman geopperde veronderstelling dat [A. el K.],[Y.A.] en [A.B.] in Den Bosch contact hebben gehad met andere juweliers.
Het hof betrekt bij zijn oordeel nog het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (map 16, bijlage pagina 71 e.v.) leidt het hof af dat [verdachte] op 28 oktober 2010 een hoeveelheid van 2.744,7 gram goud bij Edelmetaal Schöne B.V. te Amsterdam heeft ingeleverd, waarvoor hij een geldbedrag van € 46.125,- heeft ontvangen, en op 1 november 2010 een hoeveelheid van 5.413,7 gram goud, waarvoor hij in totaal € 92.710,- heeft ontvangen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij omgesmolten hoeveelheden goud met enige regelmaat bij Schöne inleverde en dat hij, wanneer hij dit deed, al het omgesmolten goud dat hij op dat moment voorhanden had inleverde. Dit leidt tot de conclusie dat in een relatief kort tijdsbestek, namelijk tussen 28 oktober 2010 en 1 november 2010 - waarin zich overigens ook een zondag bevond -, door (een medewerker van) de verdachte zodanige hoeveelheden goud/sieraden ingekocht, dat dit - na omsmelting in goudbaren door de verdachte - neerkwam op 5.413,7 gram goud. De verdachte heeft die hoeveelheid ter terechtzitting in hoger beroep als aanzienlijk omschreven, hetgeen ook gold voor het daarvoor ontvangen geldbedrag van € 92.710,-. Het standpunt van de raadsman dat - zakelijk weergegeven - deze hoeveelheid, gelet op de bedrijfsvoering van de verdachte niet als significant is aan te merken, wordt door het hof op grond van het voorgaande dan ook niet gevolgd.
Het hof ziet hierin in de eerste plaats bevestiging van zijn eerdere conclusie dat (een deel van) de buit van de overval op juwelier [-] op 29 oktober 2010 bij juwelier [bedrijfsnaam] is ingeleverd. In de tweede plaats leidt het hof uit het voorgaande af dat de verdachte - die zich, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, als enige bezighield met het omsmelten van sieraden en die ook verantwoordelijk was voor de financiën - van de aanwezigheid van deze grote hoeveelheid sieraden moet hebben geweten. Ook uit het feit dat de verdachte heeft verklaard dat hij sporadisch enkele exemplaren van de ingekochte sieraden niet omsmolt, maar gebruikte om de winkelvoorraad aan te vullen, leidt het hof - gelet op de omstandigheid dat enkele colliers van [-] in de winkel van [verdachte] zijn aangetroffen - af dat de verdachte de van de overval afkomstige grote hoeveelheid sieraden onder ogen heeft gehad.
Aanknopingspunten voor een legale herkomst kan de verdachte, mede gelet op de door hem toentertijd gevoerde gebrekkige administratie, niet geven.
Het hof stelt, in navolging van de raadsman, vast dat op grond van de stukken in het dossier niet vast is komen te staan door wie de sieraden aan juwelier [bedrijfsnaam] zijn aangeboden en op welke wijze dit precies is gebeurd. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat sprake was van omstandigheden op grond waarvan het voor de verdachte evident was of had moeten zijn dat de sieraden een criminele herkomst hadden. Wel is het hof van oordeel dat verdachte, door na te laten enig onderzoek te verrichten naar de herkomst van deze aangeboden grote hoeveelheid sieraden, heeft gehandeld met verwaarlozing van de te dezen geboden voorzichtigheid. Het hof overweegt daarbij dat, nu op een aantal sieraden het merkteken van juwelier [-] was aangebracht, voor verdachte op eenvoudige wijze te achterhalen was geweest dat het hier de buit van een kort tevoren gepleegde overval betrof. Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling door de betreffende sieraden te verwerven en voorhanden te hebben. Het hof acht voorts bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen door die sieraden om te smelten tot goudbaren.
Gelet op voorgaande overwegingen kan hetgeen overigens door de raadsman ten verwere is aangevoerd, in het bijzonder ten aanzien van de betekenis van het pingedrag van de verdachte op 29 oktober 2010, onbesproken blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 29 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch, een hoeveelheid gouden juwelen waaronder in elk geval vijf colliers, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die juwelen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2:
hij in de periode van 29 oktober 2010 tot en met 1 november 2010, te 's-Hertogenbosch, van voorwerpen, te weten een hoeveelheid gouden juwelen, de werkelijke aard en de herkomst, heeft verborgen en verhuld, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die voorwerpen
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf, immers heeft hij, verdachte, die juwelen omgesmolten.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte vrijgesproken voor het onder 1 (impliciet) primair en onder 2 (impliciet) primair ten laste gelegde en hem voor het onder 1 (impliciet) subsidiair en onder 2 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van die uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (impliciet) primair en onder 2 (impliciet) primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling en schuldwitwassen. De verdachte heeft een hoeveelheid sieraden - die afkomstig waren van een gewelddadige overval op een juwelier in het centrum van Haarlem enkele dagen eerder - ingekocht, en heeft een groot deel van die sieraden vervolgens omgesmolten in goudbaren en doorverkocht aan Edelmetaal Schöne B.V. De verdachte heeft door zo te handelen bijgedragen aan de instandhouding van een markt voor de handel in van misdrijf afkomstige goederen. Bovendien heeft hij door zijn handelen schade toegebracht aan de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Evenals de rechtbank rekent het hof het de verdachte aan dat hij zelf werkzaam is als juwelier. De verdachte heeft minstgenomen niet de zorgvuldigheid betracht die hem vanuit zijn professie betaamt om te voorkomen dat hij eraan meewerkt dat overvallers hun buit kunnen afzetten en de gestolen sieraden vervolgens in een legaal circuit terecht komen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 juni 2013 is de verdachte eerder, ter zake onder meer een soortgelijk strafbaar feit en andere vermogensmisdrijven, veroordeeld.
Het hof ziet daarin aanleiding om een hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan doch hiervan een deel voorwaardelijk op te leggen, mede teneinde verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals aan dergelijke feiten schuldig te maken.
Bij weging van een en ander is onontkoombaar dat aan de verdachte een aanzienlijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe. Het hof acht, alles afwegende, oplegging van na te noemen straf passend en geboden. Deze straf is lager dan gevorderd omdat het hof, anders dan de advocaat-generaal, de onder 1 en 2, impliciet subsidiair ten laste gelegde, schuldvarianten bewezen heeft verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 417bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 8 februari 2010 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 8 februari 2010, parketnummer 05-505462-09, te weten van:
taakstraf, bestaand uit een werkstraf, voor de duur van 75 (vijfenzeventig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 37 (zevenendertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. L.A.J. Dun en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2013.