ECLI:NL:GHAMS:2013:2073

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
200.121.837/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en behoeftebepaling in echtscheidingsprocedure

In deze zaak betreft het een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die in 1992 zijn gehuwd en op 12 februari 2013 zijn gescheiden. De vrouw heeft in hoger beroep beroep gedaan op een eerdere beschikking van de rechtbank Alkmaar, waarin een uitkering tot levensonderhoud van € 355,- per maand was vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om een hogere alimentatie, gebaseerd op haar behoefte en de draagkracht van de man. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van beide partijen in overweging genomen, waaronder de inkomsten en uitgaven van de vrouw en de man, en de noodzaak van een aanvullende uitkering voor de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de netto behoefte van de vrouw € 1.775,- per maand bedraagt, maar dat de man, gezien zijn financiële situatie, slechts in staat is om een lagere bijdrage te betalen. Het hof heeft de alimentatie vastgesteld op € 151,- per maand met ingang van 12 februari 2013, € 237,- per maand van 16 mei 2013 tot aan de verkoop van de voormalig echtelijke woning, en € 1.050,- per maand na de verkoop van de woning. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de man is verplicht om de vastgestelde alimentatie te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 juli 2013
Zaaknummer: 200.121.837/01
Zaaknummer eerste aanleg: 134821 / ES RK 12-76
Uitspraak van de meervoudige familiekamer in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M. van Meurs te Almere,
tegen
[…],
feitelijk verblijvende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.K. Oostlander-Vos te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 13 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 15 november 2012 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 134821 / ES RK 12-76.
1.3.
De vrouw heeft op 18 maart 2013 nog twee processen-verbaal van zittingen in eerste aanleg overgelegd (respectievelijk van een voorlopige voorzieningenzitting van 26 juli 2012 en van de zitting in de bodemprocedure van 10 oktober 2012).
1.4.
De man heeft op 29 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De man heeft op 21 mei 2013 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft op 21, 22 en 23 mei 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 29 mei 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 12 februari 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 november 2012 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk van partijen zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren.
2.2.
Bij beschikking van 9 augustus 2012 van de rechtbank Alkmaar is, in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure, een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 355,- per maand met ingang van 16 mei 2012.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1966. Zij is alleenstaand.
Zij is sinds 15 augustus 2012 werkzaam in loondienst bij […]. Haar salaris bedraagt blijkens de salarisspecificaties over februari tot en met april 2013 € 1.200,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. De pensioenpremie bedraagt € 32,- per maand.
De inkomsten uit haar nagelstudio[…] bedragen € 1.400,- bruto per jaar.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 129,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 29,- per maand. Dit bedrag wordt geheel verbruikt.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1963. Hij is alleenstaand.
Hij is directeur grootaandeelhouder van [B.V.] Zijn salaris bedraagt volgens de salarisspecificaties over juni tot en met september 2012 en maart 2013 € 3.500,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
Blijkens de jaarrekeningen over 2010 en 2011 bedroeg het resultaat van [B.V.] in 2009 € 7.219,- negatief, in 2010 € 46.488,- negatief en in 2011 € 47.066,- negatief.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vrouw bewoonde woning betaalt hij € 923,- per maand aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 153,- per maand. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 361.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 87,- per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – afgewezen het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een maandelijkse bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal voldoen van € 2.715,- bruto, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bedrag dat en met ingang van een datum die de rechtbank juist acht.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
- zolang de echtelijke woning van partijen nog niet is verkocht en de vaste lasten door de man worden voldaan (inhoudende de hypotheeklasten, de premie levensverzekering, onroerende zaakbelasting etc) de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw zal worden vastgesteld op € 1.343,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
- nadat de echtelijke woning van partijen is verkocht en geleverd aan een derde de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw zal worden vastgesteld op een bedrag van € 1.678,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
3.3.
De man verzoekt de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het door haar in hoger beroep verzochte af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In geschil zijn de (hoogte van de) behoefte van de vrouw alsmede de draagkracht van de man.
Behoefte van de vrouw
4.2.
Het hof stelt voorop dat bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Verder dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële, of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten, kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Gelet op het voorgaande neemt het hof het door de vrouw als productie 16 bij het appelschrift overgelegde overzicht van haar netto behoefte, welk overzicht nader is onderbouwd door overlegging van de producties 24 tot en met 38, tot uitgangspunt, met dien verstande dat, gelet op de gemotiveerde betwisting op onderdelen daarvan door de man, het hof de behoefte van de vrouw als volgt zal vaststellen.
Woonlasten
Volgens de vrouw dient aangesloten te worden bij de huidige hypotheekrente van € 923,- per maand. Zij moet een eengezinswoning huren omdat de (meerderjarige) kinderen van partijen bij haar inwonen.
De man acht het irreëel dat de vrouw als alleenstaande dezelfde woonlasten heeft als de huidige woonlasten van partijen voor de gemeenschappelijke woning. De vrouw hoeft geen eengezinswoning te huren aangezien de dochter van partijen bij de man wil wonen. Voorts dient met de zoon van partijen, gelet op zijn leeftijd en inkomen, geen rekening te worden gehouden, aldus de man.
Het hof overweegt als volgt. De zoon van partijen is 23 jaar oud, heeft een full time baan en kan in eigen levensonderhoud voorzien. De dochter van partijen is 19 jaar oud, volgt een mbo opleiding en verdient maandelijks wat bij. Onder deze omstandigheden volgt het hof de man in zijn standpunt dat bij het bepalen van de behoefte van de vrouw, voor zover die betrekking heeft op de woonlasten, geen rekening dient te worden gehouden met woonlasten die mede zijn gerelateerd aan de huisvesting van de meerderjarige kinderen van partijen. Het hof zal daarom in redelijkheid rekening houden met een huur van € 600,- per maand voor de vrouw (als alleenstaande).
Gebruikerslasten
Volgens de vrouw bedragen de telefoonkosten € 50,- per maand en de kosten voor gas en electra € 250,- per maand. De kosten van water bedragen € 47,- per maand en zij verwacht dat de rioolrechten en afvalstoffenheffing ongeveer € 25,- per maand zullen bedragen.
De man is van mening dat met een bedrag van € 150,- per maand rekening dient te worden gehouden.
Het hof houdt in redelijkheid rekening met een rioolrechten- en afvalstoffenheffing van € 25,- per maand. Het bedrag van € 50,- per maand voor telefoonkosten (abonnement en gesprekskosten) acht het hof reëel.
Voor de kosten van gas, elekra en water zoekt het hof aansluiting bij de Nibudnormen voor deze kosten voor een alleenstaande. Op grond van deze normen houdt het hof rekening met een bedrag van € 130,- per maand. De totale gebruikerslasten bedragen derhalve € 205,- per maand.
Verzekering en onderhoud woning
Volgens de vrouw bedraagt de premie inboedelverzekering € 10,- per maand. Zij wil deze weer gaan afsluiten. De internetverbinding bedraagt € 45,- per maand, aldus de vrouw.
De man heeft deze lasten niet betwist, zodat het hof de door de vrouw genoemde bedragen in aanmerking neemt.
Dagelijks levensonderhoud
De boodschappen bedragen volgens de vrouw € 600,- per maand. Gelet op het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk van € 4.221,- per maand, is dit een reëel bedrag, aldus de vrouw.
Volgens de man bedroeg het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk € 2.159,- per maand. Hij acht het reëel om van een bedrag van € 400,- per maand uit te gaan.
Het hof acht een bedrag van € 600,- per maand aan dagelijkse boodschappen door de vrouw onvoldoende feitelijk onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man. Het hof volgt de man in zijn stelling dat een bedrag van € 400,- per maand reëel is.
Vervoer
De man heeft de door de vrouw gestelde kosten van € 85,- per maand aan brandstof, € 25,- per maand voor de autoverzekering, € 25,- per maand voor de wegenbelasting en de kosten van openbaar vervoer van € 20,- per maand niet betwist. Ook de door de vrouw in productie 16 opgevoerde onderhoudskosten van de auto van € 25,- per maand en het lidmaatschap van de ANWB van € 2,- per maand zijn door de man niet betwist. Het hof zal derhalve rekening houden met deze kosten van in totaal € 182,- per maand.
Vaste uitgaven
Het hof houdt rekening met de ziektekostenpremie van € 129,- per maand en met het eigen risico van € 29,- per maand, nu door de man niet is betwist dat de vrouw dit verbruikt. Voorts heeft de man de premie WA-verzekering van € 10,- per maand niet betwist, zodat het hof daarmee rekening houdt.
Ontspanning
Volgens de vrouw bedroegen de kosten van vakanties tijdens het huwelijk gemiddeld € 100,- per maand. Daarnaast gingen partijen twee keer per maand uit eten, hetgeen € 50,- per persoon per keer kostte. Het abonnement voor de sportschool bedraagt € 50,- per maand en de contributie voor tennis bedraagt € 15,- per maand, aldus de vrouw.
De man heeft de door de vrouw genoemde bedragen betwist, stellende dat partijen de laatste jaren van het huwelijk niet meer op vakantie zijn geweest omdat daartoe onvoldoende middelen aanwezig waren.
Het hof acht een bedrag van € 100,- per maand gemiddeld, ten behoeve van vakanties en
€ 65,- per maand ten behoeve van de sportschool en de tennisvereniging niet onredelijk en zal hiermee rekening houden. Het hof houdt geen rekening met kosten van uit eten gaan van € 100,- per maand.
Opleiding
De vrouw voert aan dat zij een opleiding spelling en grammatica volgt. De kosten bedragen € 14,- per maand, aldus de vrouw. De man betwist uitdrukkelijk dat het volgen van een opleiding de huidige behoefte van de vrouw bepaalt. Voorts heeft de vrouw slechts één specificatie overgelegd en is niet duidelijk hoe lang de opleiding duurt, aldus de man.
Het hof is van oordeel dat de vrouw deze kosten onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft ter onderbouwing van deze kosten een bankafschrift overgelegd waaruit een afschrijving van € 184,- blijkt. Niet duidelijk is op welke termijn deze afschrijving ziet. Daarnaast is niet gebleken dat de vrouw dergelijke kosten maakte ten tijde van het huwelijk, zodat het hof hiermee geen rekening houdt.
Vervanging inboedel en auto
De vrouw stelt dat zij maandelijks een bedrag van circa € 100,- moet reserveren voor de vervanging van de inboedel en de auto. De man is van mening dat hiermee geen rekening dient te worden gehouden.
Het hof zal met deze kosten geen rekening houden, nu niet gebleken is dat partijen ten tijde van het huwelijk een dergelijk bedrag in het kader van vervanging van de inboedel en de auto reserveerden.
Gelet op het voorgaande bedraagt de totale netto behoefte van de vrouw € 1.775,- per maand.
4.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in hoeverre de vrouw in staat moet worden geacht zelf in haar behoefte te voorzien.
4.4.
De vrouw voert aan dat tijdens het huwelijk sprake was van een traditioneel rollenpatroon. Toen de kinderen op de lagere school zaten werkte zij een dag per week. Zij heeft haar werkzaamheden uitgebreid toen de kinderen naar de middelbare school gingen. Doordat zij echter meer hobbymatig werkzaamheden verrichtte, heeft zij geen carrière kunnen opbouwen. Tijdens het huwelijk heeft zij werkzaamheden verricht in de horeca. Omdat bij haar het syndroom van Sjögren is geconstateerd, is zij fysiek niet meer in staat om in de horeca te werken. Zij heeft thans een administratieve baan voor drie dagen per week. Het is nog onzeker of zij een vast contract krijgt. Daarnaast zijn de inkomsten uit haar nagelstudio aanzienlijk teruggelopen. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat zij beperkt is door haar ziekte. Gelet op het voorgaande heeft zij behoefte aan een aanvullende uitkering tot haar levensonderhoud, aldus de vrouw.
4.5.
De man betwist dat sprake was van een traditioneel rollenpatroon. De vrouw heeft tijdens het huwelijk altijd inkomsten uit arbeid gegenereerd. Van de vrouw kan en mag worden verwacht dat zij in haar eigen levensonderhoud voorziet en haar arbeidscapaciteit optimaal benut en van haar mocht worden verwacht dat zij deze de afgelopen jaren had uitgebreid. Gezien de leeftijd van de kinderen kan zij haar werkzaamheden uitbreiden. De vrouw heeft geen arbeidsdeskundige rapportage overgelegd waaruit blijkt dat zij fysiek niet in staat is om haar arbeidscapaciteit volledig aan te spreken. Evenmin heeft de vrouw stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk tracht een hoger inkomen te genereren, aldus de man.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de vrouw thans gedurende drie dagen per week werkzaam is. De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep onbetwist verklaard dat zij bij haar werkgever heeft aangegeven meer uren te willen werken, doch dat dat op dit moment niet mogelijk is. Indien er bij haar werkgever – een advocatenkantoor – extra uren zijn om te werken, dan worden deze veelal door studenten met een nul-urencontract ingevuld. Daarbij komt dat zij thans werkzaam is op basis van een tweede tijdelijk contract dat in augustus 2013 afloopt. Het is nog niet duidelijk of zij een vast contract krijgt.
Het hof is met de man van oordeel dat de vrouw zich weliswaar dient in te spannen om haar werkzaamheden uit te breiden, doch dat onder deze omstandigheden op dit moment aan de vrouw geen grotere verdiencapaciteit kan worden toegekend. Evenmin is het thans reëel om van de vrouw te vergen dat zij door het zoeken naar andere of aanvullende werkzaamheden meer inkomsten genereert dan zij thans doet. De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheden thans of op korte termijn te realiseren zijn. Het hof zal derhalve hof uitgaan van het feitelijke inkomen van de vrouw zoals genoemd onder 2.3. Voorts zal het hof rekening houden met de inkomsten van € 1.400,- bruto per jaar uit de nagelstudio van de vrouw. Het hof acht het van belang dat de vrouw tracht ook deze werkzaamheden uit te breiden, doch nu dit feitelijk nog niet het geval is, zal het hof vooralsnog rekening houden met de daadwerkelijke inkomsten van de vrouw.
Gelet op het voorgaande bepaalt het hof de aanvullende behoefte van de vrouw op € 1.050,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
4.7.
Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de onder 2.4 genoemde gegevens, tenzij daarvan in het navolgende wordt afgeweken.
Partijen verschillen van mening omtrent de hoogte van het inkomen van de man. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van het salaris van € 4.749,25 bruto per maand dat de man tot 1 juni 2012 genoot. Hij heeft zijn salaris in het zicht van de echtscheiding verlaagd. Daarnaast zegt het feit dat de omzet van de onderneming is teruggelopen niets over het resultaat. Bovendien zijn er kostenbesparingen geweest. De vrouw betwist dat de man een grote opdrachtgever is kwijtgeraakt. Dit heeft de man niet met stukken onderbouwd, aldus de vrouw.
De man stelt daartegenover dat de omzet van zijn bedrijf een neergaande tendens vertoont, hetgeen blijkt uit zijn belastingaangiften. Veel afnemers zijn failliet gegaan en zullen blijvend niet aan hun verplichtingen voldoen. Zijn accountant heeft geadviseerd om in het kader van kostenbesparingen zijn salaris over 2012 te verlagen naar € 42.000,- bruto per jaar, welk advies de man heeft opgevolgd. Van de te verwachten omzet in 2013 van € 115.000,- kan geen salaris van € 84.000,- worden betaald, gezien het feit dat er nog twee werknemers zijn en ook kosten moeten worden betaald, aldus de man.
4.8.
Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met zijn huidige salaris van € 3.500,- bruto per maand. Uit de door de man overgelegde aangiften omzetbelasting blijkt dat de omzet sinds 2010 aanzienlijk is teruggelopen. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat dit niets zegt omtrent het resultaat, nu uit de jaarstukken over 2010 en 2011 blijkt dat ook het resultaat een negatief verloop kent, zoals is opgenomen onder 2.4. Voorts heeft de man onbetwist verklaard dat hij geen pensioen meer opbouwt en dat momenteel niet wordt afgelost op de schuld in rekening-courant. Slechts de rente wordt bijgeschreven. Gelet op het voorgaande en bezien tegen de achtergrond van de algehele verslechterde economische situatie, is het hof van oordeel dat, wat er ook zij van de stelling van de vrouw dat de man zijn salaris in het zicht van de echtscheiding heeft verlaagd, van de man niet kan worden verwacht dat hij als directeur van zijn vennootschap thans nog een salaris geniet van € 4.749,25 bruto per maand.
4.9.
De man stelt dat hij zijn deel van de hypotheekrente ten behoeve van de op de voormalig echtelijke woning rustende hypothecaire geldlening met ingang van mei 2012 niet meer fiscaal kan aftrekken omdat hij deze woning in mei 2010 heeft verlaten. Hij betaalt sinds mei 2012 de hypotheeklasten netto, aldus de man.
De vrouw betwist dat de man de hypotheekrente met ingang van mei 2012 fiscaal niet kan aftrekken. Partijen zijn immers in 2012 nog fiscale partners. De man kan in elk geval de helft van de hypotheekrente opvoeren als partneralimentatie om de aftrek in ieder geval gedeeltelijk te behouden, aldus de vrouw.
4.10.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat aan het fiscale partnerschap van partijen een einde komt als een verzoek tot echtscheiding is ingediend én als zij niet langer op hetzelfde adres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Gebleken is dat de man de voormalig echtelijke woning in mei 2010 heeft verlaten en dat hij sindsdien de volledige hypotheekrente en de premie levensverzekering betaalt. Voorts staat vast dat partijen tot op heden staan ingeschreven op het adres van de voormalig echtelijke woning. Gelet op het voorgaande zijn partijen tot op heden aan te merken als fiscale partners, zodat de man de volledige hypotheekrente kan aftrekken. Het hof gaat ervan uit dat partijen tot aan de verkoop en levering van de woning aan een derde op hetzelfde adres staan ingeschreven en dat de man derhalve tot aan dat moment de volledige hypotheekrente fiscaal zal kunnen aftrekken. Voorts houdt het hof aan de zijde van de man rekening met het volledige eigenwoningforfait en met het forfait overige eigenaarslasten. Partijen hebben ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar verklaard dat deze lasten op dit moment niet betaald worden, maar deze lasten zullen uiteindelijk wel moeten worden betaald.
4.11.
Voorts verschillen partijen van mening omtrent de door de man te betalen huur voor zijn huidige woning. Volgens de vrouw bedraagt de door de man te betalen huur maximaal € 565,- per maand. Zij gaat er voorts van uit dat de man deze lasten niet daadwerkelijk voldoet, zodat er geen rekening mee dient te worden gehouden.
De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep verwezen naar de door hem overgelegde productie 34, waaruit blijkt dat in het bedrag van € 615,- per maand een bedrag van € 50,- is begrepen ter zake gas, elektra en water. Er moet derhalve rekening worden gehouden met een kale huur van € 565,- per maand, aldus de man.
4.12.
Het hof acht het redelijk rekening te houden met huurlasten van de man, nu hij de voormalig echtelijke woning verlaten heeft en elders moet wonen. Het hof zal derhalve rekening houden met het door de man genoemde bedrag van € 565,- per maand, zowel voor als na verkoop van de voormalig echtelijke woning.
4.13.
Het hof houdt geen rekening met het eigen risico van de man dat is verbonden aan zijn zorgverzekering, nu de man ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zijn eigen risico niet verbruikt. Het hof houdt evenmin rekening met omgangskosten gelet op de verklaring van de man ter terechtzitting in hoger beroep dat hij de dochter van partijen momenteel niet ziet en dat daarom een kanttekening bij deze kosten moet worden geplaatst.
4.14.
Tenslotte verschillen partijen van mening over de advocaatkosten van de man. Volgens de vrouw dient geen rekening te worden gehouden met deze kosten. De man heeft deze post niet nader onderbouwd en de kosten werden eerder uit de rekening-courantschuld van de man betaald. Indien wel met deze kosten rekening wordt gehouden, dan kan dit voor een periode van ten hoogste een jaar, aldus de vrouw.
De man heeft verklaard dat de advocaatkosten eerder zijn voldaan uit zijn schuld in rekening-courant aan [B.V.]. Gezien de financiële positie van zijn onderneming, kunnen de kosten thans echter niet meer uit de schuld in rekening-courant worden betaald. Daarom is een afbetalingsregeling getroffen van € 100,- per maand, aldus de man.
4.15.
Het hof overweegt als volgt. Gelet op de resultaten van de onderneming van de man, acht het hof het voldoende aannemelijk dat de advocaatkosten niet langer uit de schuld in rekening-courant kunnen worden voldaan. De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij thans € 100,- per maand betaalt aan zijn advocaat om de advocaatkosten te voldoen. Het hof zal overeenkomstig de gebruikelijke normen rekening houden met dit bedrag voor de duur van een jaar. Nu in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure echter reeds rekening is gehouden met advocaatkosten van de man en in deze procedure een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld met ingang van 16 mei 2012, zal tot 16 mei 2013 met genoemde aflossing rekening worden gehouden.
4.16.
Om te bezien of er reden is een lagere bijdrage vast te stellen dan de berekende maximale draagkracht van de man, zal het hof, overeenkomstig het verzoek van de man daartoe, de financiële situaties van partijen vergelijken op basis van hun inkomen en lasten.
4.17.
Aan de zijde van de vrouw worden daarbij de feiten en omstandigheden zoals vermeld onder 2.3. in aanmerking genomen. Voorts houdt het hof vanaf de verkoop van de voormalig echtelijke woning rekening met een huur van de vrouw van € 600,- per maand, zoals overwogen onder 4.2.
In het kader van de zogeheten jusvergelijking wordt ten aanzien van beide partijen de bijstandnorm voor een alleenstaande toegepast.
4.18.
Gelet op het voorgaande moet de man, zolang de voormalig echtelijke woning niet is verkocht en hij de lasten daarvan voldoet en voorts rekening houdend met de advocaatkosten van de man tot 16 mei 2013, in staat worden geacht een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen van € 151,- per maand. Met ingang van 16 mei 2013 tot aan de verkoop en levering van de voormalig echtelijke woning moet de man in staat worden geacht een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen van € 237,- bruto per maand. Na verkoop van de voormalig echtelijke woning moet de man in staat worden geacht een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen van € 1.050,- bruto per maand.
4.19.
Het bewijsaanbod van de man wordt gepasseerd, omdat dit onvoldoende concreet dan wel niet terzake dienend is.
4.20.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw zal voldoen van:
- € 151,- bruto per maand met ingang van 12 februari 2013 tot 16 mei 2013;
- € 237,- bruto per maand met ingang van 16 mei 2013 tot aan de datum van verkoop en levering van de voormalig echtelijke woning aan een derde;
- € 1.050,- bruto per maand met ingang van de datum van verkoop en levering van de voormalig echtelijke woning aan een derde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst, mr. A.N. van de Beek en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer - Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.