In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de benoeming van een bijzonder curator en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 2]. De vrouw, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank Alkmaar van 17 en 30 oktober 2012. De rechtbank had op 17 oktober 2012 mr. M. van Breda benoemd tot bijzonder curator over [kind 2] en op 30 oktober 2012 bepaald dat [kind 2] haar hoofdverblijfplaats bij de man zou hebben. De vrouw betwist de noodzaak van de benoeming van de bijzonder curator en stelt dat de rechtbank onterecht de behandeling van de zaak heeft vervroegd, wat haar de rechtsgang naar een kort geding zou hebben ontnomen. De bijzonder curator en de man zijn van mening dat de benoeming van de curator gerechtvaardigd is, gezien de belangen van [kind 2]. Het hof heeft de zaak behandeld en de belangen van [kind 2] in overweging genomen. Het hof oordeelt dat de benoeming van de bijzonder curator terecht is gebeurd, omdat er een belangenconflict is tussen de ouders en de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beschikking van 17 oktober 2012 en wijzigt de beschikking van 30 oktober 2012, zodat [kind 2] met ingang van 1 augustus 2013 haar hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben. De bijzonder curator wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen [kind 2] en de vrouw, omdat dit verzoek niet in eerste aanleg is gedaan. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.