Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
200.125.102/01van:
200.126.262/01van:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind c]. De vader en moeder van [kind c] hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 9 april 2013, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De vader heeft op 12 april 2013 en de moeder op 17 april 2013 hoger beroep ingesteld. De zaken zijn op 22 mei 2013 gezamenlijk behandeld. De ouders hebben geklaagd over de gang van zaken in de eerdere zitting en de wijze waarop de kinderrechter tot zijn beslissing is gekomen. De kinderrechter had volgens hen onzorgvuldig gehandeld door zonder hun aanwezigheid een beslissing te nemen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De ouders hebben gezamenlijk gezag over [kind c], die in 2007 is geboren. De minderjarige is sinds 2009 onder toezicht gesteld en is in augustus 2012 uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, maar deze zijn telkens opnieuw ter discussie gesteld door de ouders. De vader en moeder hebben beiden hun bezorgdheid geuit over de gang van zaken en de informatie die door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) is verstrekt.
Het hof heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen. De ouders zijn niet in staat gebleken om een veilige en stabiele thuissituatie te creëren voor [kind c]. De bestreden beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof heeft overwogen dat de resultaten van een lopend onderzoek naar het perspectief van alle kinderen moeten worden afgewacht voordat verdere beslissingen worden genomen over hun thuissituatie.