ECLI:NL:GHAMS:2013:2005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
200.125.102/01 en 200.126.262/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind c]. De vader en moeder van [kind c] hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 9 april 2013, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De vader heeft op 12 april 2013 en de moeder op 17 april 2013 hoger beroep ingesteld. De zaken zijn op 22 mei 2013 gezamenlijk behandeld. De ouders hebben geklaagd over de gang van zaken in de eerdere zitting en de wijze waarop de kinderrechter tot zijn beslissing is gekomen. De kinderrechter had volgens hen onzorgvuldig gehandeld door zonder hun aanwezigheid een beslissing te nemen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De ouders hebben gezamenlijk gezag over [kind c], die in 2007 is geboren. De minderjarige is sinds 2009 onder toezicht gesteld en is in augustus 2012 uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, maar deze zijn telkens opnieuw ter discussie gesteld door de ouders. De vader en moeder hebben beiden hun bezorgdheid geuit over de gang van zaken en de informatie die door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) is verstrekt.

Het hof heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen. De ouders zijn niet in staat gebleken om een veilige en stabiele thuissituatie te creëren voor [kind c]. De bestreden beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof heeft overwogen dat de resultaten van een lopend onderzoek naar het perspectief van alle kinderen moeten worden afgewacht voordat verdere beslissingen worden genomen over hun thuissituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 juni 2013
Zaaknummer eerste aanleg: 539096 / JE RK 13-559
in de zaak in hoger beroep met landelijk zaaknummer
200.125.102/01van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.G.J. van Oppen te Amsterdam,
tegen
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
en in de zaak in hoger beroep met landelijk zaaknummer
200.126.262/01van:
[de moeder]
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. G.Th. Offreins te Amsterdam,
tegen
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
In de zaak met landelijk zaaknummer 200.125.102/01 worden appellant en geïntimeerde hierna respectievelijk de vader en BJAA genoemd. In de zaak met landelijk zaaknummer 200.126.262/01 worden appellante en geïntimeerde hierna respectievelijk de moeder en BJAA genoemd.
1.2.
In de zaak met landelijk zaaknummer 200.125.102/01 is de vader op 12 april 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 april 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 539096 / JE RK 13-559.
1.3.
In de zaak met landelijk zaaknummer 200.126.262/01 is de moeder op 17 april 2013 eveneens in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 april 2013 van de kinderrechter, met kenmerk 539096 / JE RK 13-559.
1.4.
De moeder heeft op 23 april 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
Op 8 mei 2013 heeft BJAA in de zaak met landelijk zaaknummer 200.125.262/01 een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zaken zijn op 22 mei 2013 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw P. Stoffels en de heer E. Miltenburg, beiden vertegenwoordigers van BJAA;
- mevrouw C. Geldof, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);

2.De feiten in beide zaken

2.1.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder (hierna tezamen: de ouders) is geboren […] (hierna: [kind c]) [in] 2007. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind c]. Voorts zijn uit het huwelijk geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2000 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2001. De moeder heeft uit een eerdere relatie een dochter, […] (hierna: [dochter]), geboren [in] 1996 en een meerderjarige zoon, [zoon].
2.2.
Bij beschikking van 24 augustus 2009 van de kinderrechter is, voor zover thans van belang, [kind c] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 24 augustus 2013.
2.3.
Bij beschikking van 7 augustus 2012 van de kinderrechter, is voor zover thans van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] verleend voor verblijf bij een (netwerk)pleegouder met ingang van 24 augustus 2012 voor de duur van zes maanden en is het verzoek van BJAA voor het overige aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 11 februari 2013 van de kinderrechter is, voor zover thans van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] verleend voor verblijf bij een pleegouder met ingang van 24 februari 2013 voor de duur van twee maanden en is het verzoek van BJAA voor het overige aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 12 maart 2013 van de kinderrechter is het resterende deel van het verzoek van BJAA tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] voor verblijf bij een pleegouder afgewezen.

3.Het geschil in hoger beroep in beide zaken

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] voor verblijf bij een pleegouder met ingang van 14 april 2013 verlengd tot 24 augustus 2013. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van BJAA.
3.2.
De vader verzoekt in de zaak met landelijk zaaknummer 200.125.102/01, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van BJAA alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het door BJAA ingediende verzoek alsnog ongegrond te verklaren of af te wijzen.
3.3.
De moeder verzoekt in de zaak met landelijk zaaknummer 200.126.262/01, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van BJAA ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen.
3.4.
BJAA verzoekt de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in het door hen ingestelde hoger beroep, althans het door de ouders in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep in beide zaken

4.1.
De grieven in beide zaken lenen zich, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, voor een gezamenlijke bespreking.
4.2.
Met betrekking tot de grieven van de ouders, waarin zij – kort gezegd – klagen dat de rechtbank onzorgvuldig heeft gehandeld door de zitting van 9 april 2013 in afwezigheid van de ouders en hun advocaten te laten plaatsvinden, en desondanks ter zitting een definitieve beslissing te nemen, overweegt het hof dat – wat daar verder ook van zij – het hoger beroep mede dient om eventuele fouten en omissies uit eerste aanleg te herstellen, zodat deze grieven van de ouders bij gebrek aan belang geen verdere bespreking behoeven.
4.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een machtiging verlenen tot uithuisplaatsing van een minderjarige, indien dit noodzakelijk is in het belang van diens opvoeding en verzorging of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.4.
De vader is van mening dat de door BJAA verstrekte informatie in het kader van het inleidend verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [kind c] niet juist is. Wanneer de rechtbank ervan op de hoogte zou zijn geweest dat de door BJAA verstrekte informatie op een vergissing berustte, zou BJAA niet-ontvankelijk zijn verklaard in het verzoek, aldus de vader.
4.5.
De moeder stelt dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte gebaseerd heeft op mededelingen die door BJAA zijn gedaan. De verslaglegging door BJAA is chaotisch, innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk. Het verzoek van BJAA is niet duidelijk. Uit de bestreden beschikking volgt niet dat is nagegaan of er ook werkelijk sprake was van een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid en evenmin blijkt dat er een toetsing heeft plaatsgevonden van de mededelingen en het verzoek van BJAA over het opstandige gedrag van [kind c]. Niet duidelijk is waaruit de mededeling van de politie aan BJAA heeft bestaan, op welke wijze de woorden van de politie zijn samengevat door BJAA en op welke dag Spirit de politie heeft ingeschakeld om [kind c] terug te brengen naar het pleeggezin, aldus de moeder. De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de situatie voor [kind c] een verlenging van de machtiging tot zijn uithuisplaatsing rechtvaardigt, zonder te toetsen of de gestelde feiten en omstandigheden niet ook het belang van de drie andere kinderen zouden schaden. De moeder acht het onbegrijpelijk dat de vier kinderen die altijd hebben samen geleefd uit elkaar worden gehaald. De rechtbank heeft hier volgens de moeder ten onrechte geen overweging aan gewijd.
4.6.
BJAA stelt dat zij de rechtbank zo volledig mogelijk geïnformeerd heeft over de nieuwe feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de situatie van [kind c]. BJAA heeft bij het inleidend verzoek van 26 maart 2013 een geactualiseerd plan van aanpak gevoegd, alsmede de politiemelding van 10 maart 2013. Uit deze politiemelding blijkt onder meer dat er in het bijzijn van [kind c], die in het kader van een bezoekregeling thuis was, geweld heeft plaatsgevonden tussen de vader en [kind a] en dat de politie heeft geconstateerd dat [kind c] zeer opstandig gedrag vertoonde door te schreeuwen en te schelden tegen gezinsleden en met een voorwerp naar de politie te gooien en met een spuitbus allesreiniger in hun richting te spuiten. Daar komt bij dat een hulpverlener van Spirit op 21 maart 2013 de politie heeft ingeschakeld omdat de vader weigerde [kind c] terug te brengen naar het pleeggezin, zeer dreigend naar de hulpverlener was en schreeuwde tegen de moeder en de kinderen. BJAA stelt dat deze nieuwe omstandigheden een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] rechtvaardigen. Volgens BJAA zijn in de onderhavige kwestie voldoende gronden aanwezig om [kind c] uit huis te plaatsen en heeft bij de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden. Volgens BJAA dienen ook de andere kinderen uit huis geplaatst te worden. De kinderrechter heeft het verzoek hiertoe bij beschikking van 11 februari 2013 afgewezen en BJAA zal hiervan in hoger beroep gaan.
4.7.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad heeft in dit verband benadrukt dat thans sprake is van een instabiele thuissituatie met weinig structuur en dat voorts de resultaten van een door de Bascule in te stellen onderzoek dienen te worden afgewacht.
4.8.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het gezin sinds 2002 begeleid wordt door BJAA en dat inmiddels vele hulpverleningstrajecten zijn ingezet. In de gezinssituatie komt huiselijk geweld voor waar de kinderen regelmatig getuige van zijn. Daarnaast is ook sprake van verbaal en fysiek geweld tussen de ouders, alsmede tussen de ouders en de kinderen en de kinderen onderling. De spanningen en conflicten binnen het gezin komen voort uit het gegeven dat de ouders van mening verschillen over de opvoeding van de kinderen. Daar komt bij dat gebleken is dat de ouders moeite hebben om hun gezag te laten gelden en niet consequent zijn in hun aanpak. Ook de lopende echtscheidingsprocedure en de eigen problematiek van de ouders leiden tot spanningen en ruzies. Bij de vader is in het verleden sprake geweest van verslavingsproblematiek. De vader heeft in de afgelopen tijd wisselend thuis bij de moeder, en bij zijn zus en nicht verbleven. De moeder is in november 2012, januari 2013 en mei 2013 opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. De moeder heeft last van schommelingen in haar bloedsuikerniveau die naar de moeder stelt mede oorzaak zijn van haar psychische instabiliteit. De moeder krijgt begeleiding van een SPV’er die elke week bij haar thuis langs komt.
4.9.
Als gevolg van de hiervoor onder 4.8 vermelde feiten en omstandigheden zijn de kinderen in 2009 onder toezicht gesteld en zijn zij in augustus 2012 uit huis geplaatst. Begin 2013 heeft de vader de drie oudste kinderen evenwel zonder medeweten en toestemming van BJAA en Spirit teruggebracht naar de moeder. Bij beschikking van 11 februari 2013 heeft de kinderrechter overwogen het onder de gegeven omstandigheden vooralsnog niet in het belang van de drie oudste kinderen te achten om opnieuw wijziging aan te brengen in hun verblijfplaats en is het verzoek van BJAA tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de drie oudste kinderen afgewezen. De machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] is bij voornoemde beschikking van de kinderrechter verleend voor de duur van twee maanden. Bij beschikking van 12 maart 2013 heeft de kinderrechter het verzoek van BJAA tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] afgewezen. De kinderrechter heeft hiertoe – kort gezegd – overwogen dat de thuissituatie weliswaar op orde dient te zijn voordat [kind c] zal terugkeren naar huis, maar dat sprake is van een oneigenlijke situatie waarin [kind c], die als enige van de vier kinderen nog uit huis is geplaatst, lijkt te worden gebruikt als hefboom om de situatie in het gezin op orde te krijgen.
4.10.
Gebleken is voorts dat zich op 10 maart 2013 en 21 maart 2013 een tweetal incidenten heeft voorgedaan. Op 10 maart 2013 heeft [kind a] de politie gebeld omdat hij was geslagen door de vader. Vervolgens heeft er een huisbezoek door de politie plaatsgevonden. Uit de naar aanleiding hiervan opgemaakte politiemelding blijkt onder meer dat [kind c] op dat moment in het kader van een bezoekregeling bij zijn ouders thuis was. Voorts blijkt uit de melding dat [kind c] zorgelijk gedrag vertoonde en zich vijandig en opstandig opstelde jegens de politie. De ouders hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat de inhoud van de melding niet klopt en dat [kind c] zich niet opstandig gedragen heeft jegens de politie. De ouders hebben verder ter zitting in hoger beroep gesteld dat voornoemd incident al aan de orde is gekomen tijdens de zitting in eerste aanleg op 12 maart 2013 en derhalve geen novum vormde ten tijde van de bestreden beschikking. BJAA heeft deze stelling van de ouders betwist en gesteld dat zij de politiemelding pas op 12 maart 2013 na afloop van de zitting ontvangen heeft.
Voorts heeft zich op 21 maart 2013 een incident voorgedaan waarbij een hulpverlener van Spirit, die op huisbezoek was, de politie heeft ingeschakeld. [kind c] moest worden teruggebracht naar het pleeggezin maar verzette zich en begon te schreeuwen. De ouders durfden [kind c] niet zelf naar het pleeggezin te brengen waarop de vader boos werd en met [kind c] is weggegaan. Naar aanleiding van dit voorval is de moeder met [kind a] en [kind b] op haar eigen verzoek opgenomen in een vrouwenopvang in Amsterdam waar zij tot en met 26 maart 2013 heeft verbleven. De vader heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [kind c] op 21 maart 2013 in het kader van de bezoekregeling bij zijn ouders thuis was en dat hij in het daaropvolgende weekend ook bij zijn ouders zou verblijven, zodat de vader niet in zag waarom [kind c] in de tussentijd weer terug zou moeten naar het pleeggezin.
4.11.
Het hof ziet in de stellingen van de ouders onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de politiemelding van 10 maart 2013. Voorts is niet komen vast te staan of, en in hoeverre, het incident dat zich op 10 maart 2013 heeft voorgedaan, op de zitting van 12 maart 2013 aan de orde is geweest. In elk geval is gesteld noch gebleken dat de kinderrechter acht heeft geslagen op de inhoud van de politiemelding. De vader heeft voorts niet weersproken dat het de bedoeling was dat[kind c] na afloop van de bezoekregeling op 21 maart 2013 weer terug zou gaan naar het pleeggezin. Evenmin heeft hij weersproken dat hij aanvankelijk geweigerd heeft hieraan zijn medewerking te verlenen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat zich in het onderhavige geval sinds de beschikking van 12 maart 2013 nieuwe feiten en omstandigheden in de situatie van [kind c] hebben voorgedaan. Als gevolg van deze feiten en omstandigheden zijn opnieuw zorgen ontstaan over de opvoedsituatie van [kind c], die naar het oordeel van het hof de conclusie rechtvaardigen dat de ouders niet in staat zijn een veilige en stabiele thuissituatie te creëren. Gelet hierop en mede in het licht van hetgeen hierboven onder 4.8 is overwogen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [kind c] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren. Daarbij kan het antwoord op de vraag of het inleidend verzoek van BJAA had moeten worden opgevat als een verlening dan wel een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind c] in het midden blijven, nu enig verschil in rechtsgevolg is gesteld noch gebleken.
Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep naar voren gekomen dat er thans een begeleidingstraject loopt vanuit de Bascule waarin onder meer onderzoek wordt gedaan naar het perspectief van alle kinderen. Het hof is met de Raad van oordeel dat de resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht alvorens kan worden beoordeeld in hoeverre een thuisplaatsing van [kind c] mogelijk is, en dat gelet hierop de gronden voor uithuisplaatsing van [kind c] thans ook nog aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
4.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, A. van Haeringen en R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.