ECLI:NL:GHAMS:2013:1965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
200.115.690-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kind, alsook de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft op 25 oktober 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2012, waarin haar verzoek om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind werd afgewezen. De man heeft in reactie hierop op 4 januari 2013 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 maart 2013 zijn beide partijen verschenen, maar de vrouw is niet opgekomen. De man heeft aangegeven dat de begeleiding door het Omgangshuis om financiële redenen niet tot stand is gekomen en verzoekt om een onbegeleide omgangsregeling. De vrouw daarentegen heeft grote angst voor de man en pleit voor een begeleide omgang, gezien het feit dat de man sinds 2010 geen contact heeft gehad met het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen bezwaren tegen omgang, maar adviseert om dit onder begeleiding te laten plaatsvinden.

Het hof heeft geoordeeld dat de omgang voorzichtig en onder begeleiding moet worden gestart, gezien de lange periode van geen contact tussen de man en het kind. Het hof verwijst partijen naar het Omgangshuis voor het opstarten van de omgang en bepaalt dat beide partijen hun medewerking moeten verlenen aan het traject. Tevens is er een beslissing genomen over de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage te leveren, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, voor zover het verzoek van de vrouw om een bijdrage werd afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 9 juli 2013
Zaaknummer: 200.115.690/01
Zaaknummer eerste aanleg: 498204/FA RK 11-7090
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.F. Achekar te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D.H. Woelinga te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 25 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 juli 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 498204/FA RK 11-7090.
1.3.
De man heeft op 4 januari 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 28 februari 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 13 maart 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
-de advocaat van de vrouw;
-de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-de heer [A], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.7.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 8 april 2008 gehuwd. Hun huwelijk is op 2 november 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 juli 2012 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren [minderjarige] op [geboortedatum 1] (hierna: [minderjarige]).
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren op [geboortedatum 2]. Hij is alleenstaand.
Hij heeft van 7 maart 2011 tot 4 maart 2013 een uitkering ingevolge de Ziektewet van € 502,- bruto per week (€ 379,- netto) ontvangen. Hij ontvangt met ingang van 4 maart 2013 een uitkering ingevolge de WIA van € 1.446,- netto per maand.
Aan huur/en enige servicekosten betaalt hij € 462,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 100,- per maand.
Hij heeft een schuld aan Visa. Hij betaalt hierop rond € 126,- aan rente en aflossing per maand.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren op [geboortedatum 3]. Zij vormt met [minderjarige] een eenoudergezin.
Zij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te bepalen op € 139,- per maand, afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de man te bepalen dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn omgang te hebben iedere zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur bepaald, dat de man met [minderjarige] omgang zal hebben onder begeleiding van het Omgangshuis Noord-Holland, gevestigd aan de Symon Claeszstraat 2, 1502 VE te Zaandam, op door het Omgangshuis te bepalen locatie, dagen en tijdstippen, en dat vervolgens na een positieve afronding van het traject bij het Omgangshuis de man met [minderjarige] zelfstandig omgang zal hebben, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen.
3.2.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel appel verzoekt de man zijn zelfstandig verzoek alsnog toe te wijzen, eventueel voorafgegaan door een proefregeling van beperkte duur.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Aan het hof ligt thans ter beoordeling voor de vraag of de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] dient te worden gewijzigd. Voorts is in geschil de draagkracht van de man om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voldoen en de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige].
Omgangsregeling
4.2.
Het hof ziet aanleiding eerst de verzochte omgangsregeling te bespreken.
De man heeft gesteld dat de begeleiding door het Omgangshuis om financiële redenen niet van de grond is gekomen en hij vraagt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een onbegeleide omgangsregeling vast te stellen, zoals hij die in eerste instantie heeft voorgesteld.
De vrouw heeft betoogd dat zij grote angst heeft voor de man, nu hij haar en [minderjarige] in het verleden in Marokko heeft achtergelaten. De man heeft [minderjarige] sinds december 2010 niet meer gezien en omgang tussen de man en het kind moet mede gelet op de leeftijd van de minderjarige langzaam worden opgebouwd. Zij heeft inmiddels bijzondere bijstand aangevraagd om haar deel van de kosten van het Omgangshuis te kunnen betalen. Zij is van mening dat wel omgang tussen [minderjarige] en de man tot stand zou moeten komen, maar dan wel onder begeleiding, omdat [minderjarige] zijn vader niet kent en langzaam een band tussen hen moet worden opgebouwd.
Naar de mening van de Raad zijn er geen contra-indicaties voor omgang tussen de man en [minderjarige]. Onbegeleide omgang is op dit moment niet mogelijk, omdat [minderjarige] zijn vader al zo lang niet heeft gezien, dat de man een vreemde voor hem is. Als begeleiding door het Omgangshuis niet mogelijk is, zou iemand uit het netwerk de begeleiding op zich kunnen nemen. Ouders moeten zich inzetten om het contact tussen de man en [minderjarige] mogelijk te maken en zich neutraal opstellen ten opzichte van elkaar. Tussen de begeleide en onbegeleide omgang moet een overgangsfase worden gecreëerd. De keuze voor het Omgangshuis lijkt toch de meest reële. [minderjarige] heeft de vader nodig voor zijn ontwikkeling.
4.3.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man en de vrouw hun gedragingen als ouders niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Gelet op het vorenstaande en op het feit dat [minderjarige] al jarenlang geen omgang met de man heeft gehad, dient de omgang voorzichtig en onder begeleiding te worden gestart. Het hof zal om die reden partijen (nogmaals) verwijzen naar het Omgangshuis en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Het Omgangshuis biedt een veilige omgeving, waarin [minderjarige] kan wennen aan de omgang met de man en op een verantwoorde manier met hem een band kan opbouwen. De medewerkers van het Omgangshuis zijn gespecialiseerd in het begeleiden van ouders en kinderen in situaties waarin omgang op bezwaren van een van de ouders stuit. De vorm, frequentie en duur van de omgang dient door het Omgangshuis te worden bepaald. De man zal daarnaast worden verzocht uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen pro forma datum het hof en partijen schriftelijk te informeren aan de hand van een door het Omgangshuis gemaakt verslag omtrent het verloop van de omgang, de bevindingen en de resultaten van de begeleide omgang.
Ten aanzien van de kosten voor het Omgangshuis overweegt het hof dat partijen ter zitting hebben verklaard hun medewerking te zullen verlenen aan de begeleide omgang. Nu de man zijn twijfels heeft uitgesproken over de medewerking van de vrouw, en gelet op feit dat de door de rechtbank in het verleden opgelegde begeleide omgang via het Omgangshuis niet tot stand is gekomen, aangezien de vrouw haar medewerking niet heeft verleend, bepaalt het hof dat de vrouw binnen vier weken na de zitting zichzelf dient aan te melden bij het Omgangshuis Noord-Holland en dat zij haar deel van de kosten aan het Omgangshuis binnen die termijn dient te voldoen, waarna de man binnen veertien dagen zijn deel van de kosten dient te voldoen.
Kinderbijdrage
4.4.
Aan het hof ligt voorts voor de vraag met welk bedrag de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De behoefte van [minderjarige] aan de door de vrouw verzochte bijdrage in zijn kosten van verzorging en opvoeding wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.5.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man houdt het hof voor wat betreft het inkomen van de man rekening met zijn WIA-uitkering van € 1.446,- netto per maand, zoals blijkt uit hetgeen de man ter zitting heeft verklaard en uit de door hem overgelegde specificatie van 26 februari 2013.
Voor wat betreft de door de man opgevoerde lasten overweegt het hof als volgt.
Met betrekking tot de door de man gestelde betalingen in verband met een schuld aan de heer [B] te Marokko, de vader van de man, dient het volgende. Als uitgangspunt heeft te gelden dat alleen rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van het kind als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Wat schulden betreft vallen hieronder de schulden die uit de relatie van partijen stammen, omdat die schulden ook een druk op het gezinsbudget zouden hebben gelegd als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. Overige schulden hebben in beginsel geen voorrang op de onderhoudsverplichting jegens het kind. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een uitzondering op dat beginsel rechtvaardigen. Een dergelijke uitzondering doet zich niet voor met betrekking tot voornoemde schuld van de man aan zijn vader; bovendien mag deze schuld niet prevaleren boven de verplichting van de man tot betaling van een bijdrage ten behoeve van [minderjarige].
Het hof zal wel rekening houden met € 200,- per maand aan advocaatkosten, nu deze post in hoger beroep niet langer in geschil is.
Omdat partijen beiden ter zitting hebben verklaard hun medewerking te zullen verlenen aan begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] via het Omgangshuis en het hof een bedrag van € 150,- per maand aan door de man te maken kosten van begeleide omgang niet onredelijk voorkomt, zal het hof met deze kosten aan de zijde van de man rekening houden voor een periode van zes maanden. De norm voor een alleenstaande wordt in aanmerking genomen.
4.6.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat de inkomsten van de man onvoldoende zijn om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voldoen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [minderjarige] is afgewezen;
en, alvorens verder te beslissen:
verwijst partijen naar het Omgangshuis Noord-Holland voor het opstarten van omgang tussen de man en [minderjarige], met dien verstande dat beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door hen bij het Omgangshuis te doorlopen traject en zich dienen te houden aan en te gedragen volgens de aanwijzingen van (een van) de medewerker(s) van het Omgangshuis;
beveelt dat partijen zich binnen vier weken na de zitting van 13 maart 2013 aanmelden bij het Omgangshuis Noord-Holland en dat de vrouw haar deel van de kosten aan het Omgangshuis binnen die termijn voldoet, waarna de man zijn deel van de kosten binnen veertien dagen voldoet;
bepaalt dat het Omgangshuis Noord-Holland de vorm, frequentie en duur van de omgangscontacten nader zal bepalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de zaak
pro formazal worden aangehouden
tot zondag 29 september 2013, met het verzoek aan de man het hof uiterlijk twee weken vóór die datum schriftelijk te informeren aan de hand van een door het Omgangshuis gemaakt verslag omtrent het verloop van de omgang;
beveelt de oproeping van partijen en de Raad tegen een nader te bepalen datum;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.