ECLI:NL:GHAMS:2013:1883

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
200.120.723-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van afwijzing van vordering tot levering van elektriciteit na afsluiting wegens fraude (hennepplantage)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vordering tot heraansluiting op het energienet door Liander N.V. werd afgewezen. De appellant, die huurder is van een woning, had een contract voor elektriciteitslevering met Liander. Na een inval op 23 oktober 2012, waarbij een hennepplantage werd aangetroffen, heeft Liander de energievoorziening afgesloten en de energiemeter verwijderd. Liander stelde dat de appellant aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de illegale activiteiten in zijn woning. In hoger beroep vorderde de appellant dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en Liander zou bevelen om hem opnieuw op het energienet aan te sluiten, met veroordeling van Liander in de kosten van beide instanties.

Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn. De appellant voerde aan dat hij niet zelf had gefraudeerd en dat Liander de energievoorziening niet had mogen afsluiten in de winterperiode. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de appellant zelf betrokken was bij de fraude, aangezien hij niet de juistheid van het rapport van Liander had betwist. De grieven van de appellant, waaronder het misbruik van monopoliepositie door Liander, werden verworpen. Het hof concludeerde dat de vordering van de appellant niet kon slagen en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.120.723/01 KG
zaaknummer rechtbank (Amsterdam): 531036/KG ZA 12-1632
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juli 2013 (bij vervroeging)
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats ],
appellant,
advocaat:
mr. P.P. Klokkerste Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. F.A.M. Knüppete Arnhem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Liander genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 januari 2013in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de voor-zieningenrechter) van 19 december 2012, onder voormeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en Liander als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en Liander zal bevelen om hem opnieuw op het energienet aan te sluiten, met – blijkens de appeldagvaarding – veroordeling van Liander in de kosten van beide instanties.
Liander heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • a) [appellant] is huurder van de woning[adres] te [woonplaats ]. Ten behoeve van de levering van elektriciteit heeft hij een contract gesloten met Liander.
  • b) [appellant] is van 21 juli 2012 tot 18 november 2012 in Afghanistan geweest.
  • c) Op 23 oktober 2012 heeft Liander een inval gedaan in de woning van [appellant] en daar een hennepplantage aangetroffen. Volgens het van die inval door Liander opgemaakte (ongedateerde) rapport waren de zegels van de elektriciteitsmeters verbroken en was de hennepplantage in de periode van (in ieder geval) maart 2012 tot 23 oktober 2012 in de woning aanwezig.
  • d) Bij brief van 31 oktober 2012 heeft Liander [appellant] het volgende doen weten:
“(…)
Op 23 oktober 2012 is door Liander-medewerkers geconstateerd dat er op het adres [adres] te [woonplaats ] illegaal en in strijd met de algemene voorwaarden van Liander N.V., manipulaties hebben plaatsgevonden. Dit is gebeurd door het omzeilen, aanpassen of anderszins manipuleren van de aansluiting en/of meetinrichting zonder toestemming van Liander. Liander stelt u hiervoor aansprakelijk. (…) Liander heeft de kosten in verband met de feitelijke levering en/of schade vastgesteld op € 14.486,21 inclusief BTW. (…) Tegen vergoeding van het totale bedrag is Liander bereid het transport van elektriciteit ten behoeve van het genoemde perceel te hervatten en de aansluiting weer te activeren. Wij verzoeken u, en voor zover nodig sommeren wij u, het totale schadebedrag van € 14.486,21 binnen veertien dagen na dagtekening van de brief bijgeschreven te hebben op bankrekening (…) ten name van Liander N.V. (…)”.
( e) [appellant] heeft voormeld bedrag niet betaald. Liander heeft de energievoorziening afgesloten en de energiemeter verwijderd.
3.2.
In de eerste aanleg van dit kort geding heeft [appellant] - op straffe van het verbeuren van een dwangsom - van Liander terugplaatsing van de energiemeter en hervatting van de energielevering gevorderd. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen. Tegen dit oordeel en de gronden waarop dat berust, komt [appellant] in dit hoger beroep op.
3.3.
Grief 1houdt in dat de kantonrechter niet, zoals hij heeft gedaan, in het midden kon laten of [appellant] de fraude (het manipuleren van de elektriciteitsmeter) zelf heeft gepleegd. [appellant] voert hiertoe aan dat Liander op grond van artikel 2 aanhef en sub b van de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 29 november 2006, nr. WJZ 6101739, houdende regels over het beëindigen van het transport naar of de levering van elektriciteit en gas aan een kleinverbruiker (Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers) het transport van energie in de periode van 1 oktober tot 1 april niet had mogen beëindigen, omdat [appellant] niet zelf heeft gefraudeerd.
3.4.
Het hof stelt voorop dat de zojuist genoemde regeling per 1 oktober 2011 is vervan-gen door de Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 27 juni 2011, nr. WJZ/ 11076169, houdende regels over afsluiten van kleinverbrui-kers van elektriciteit en gas en intrekking van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers (Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas). Artikel 5 aanhef en sub b van laatstbedoelde regeling komt, voor zover thans van belang, materieel overeen met de bepaling waarop [appellant] zich beroept.
3.5.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat, zoals Liander in beide instanties heeft gesteld, [appellant] (wel) zelf heeft gefraudeerd. In dit verband wordt vooropgesteld dat [appellant] niet de juistheid van het onder 3.1 (c) genoemde rapport van Liander heeft betwist, waar dat rapport inhoudt dat de hennepplantage (in ieder geval) vanaf maart 2012 in de woning van [appellant] aanwezig was. Niet ter discussie staat, voorts, dat [appellant] pas vanaf 21 juli 2012 in Afghanistan is geweest. Bij die stand van zaken en bij gebreke van door [appellant] gestelde feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, gaat het hof er voorshands vanuit dat [appellant] de hennepplantage zelf heeft geëxploiteerd en de fraude zelf heeft gepleegd. Omdat aldus het beroep van [appellant] op (lees:) artikel 5 lid 1 aanhef en sub b van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas is gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag, te weten dat [appellant] niet zelf heeft gefraudeerd, faalt de grief. Alles wat partijen in het kader van deze grief verder nog hebben aangevoerd kan onbesproken blijven.
3.5.
Grief 2houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de monopoliepositie van Liander en het dwangmiddel dat Liander hanteert. Omdat de afsluiting als enig doel heeft de door Liander gestelde schade vergoed te krijgen, maakt Liander misbruik van haar monopoliepositie, zo betoogt [appellant]. Bovendien is het door Liander ingezette drukmiddel volgens hem zinledig, omdat hij de gestelde schade niet direct en volledig kan betalen.
3.6.
Ook deze grief faalt. Liander maakt geen misbruik van haar monopoliepositie, omdat er, zoals onder 3.3 is overwogen, voorshands van moet worden uitgegaan dat [appellant] (zelf) heeft gefraudeerd. De omstandigheid dat [appellant] de door Liander gestelde schade niet direct en volledig kan betalen leidt niet tot het oordeel dat de door Liander aan de hervatting van de energievoorziening verbonden voorwaarde (het betalen door [appellant] van de door haar schade) ongeoorloofd moet worden geacht. Het hof merkt in dit verband nog op Liander in eerste aanleg heeft betoogd dat [appellant] niet eens heeft geprobeerd om met haar tot een betalingsregeling te komen en [appellant] die stelling in hoger beroep niet heeft betwist.
3.7.
Omdat de beide grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Liander begroot op € 683,= aan verschotten en € 894,= aan salaris van de advocaat.
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en J.H. Huijzer, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013 door de rolraadsheer.