Het hof ziet aanleiding om eerst de invulling van de zorgregeling te beoordelen.
Nu partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige], is artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing. Het hof zal derhalve bij de vaststelling van een zorgregeling een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [de minderjarige] wenselijk voorkomt. Uitgangspunt is dat een goed contact met beide ouders in het belang van [de minderjarige] is en dat hij zijn recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding behoudt na de beëindiging van de samenleving van de ouders. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:247 BW verplicht de in deze bepaling neergelegde gelijkwaardigheid van de ouders met betrekking tot de verzorging en opvoeding niet tot een gelijke (50‑50%) verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt (zo ook HR 21 mei 2010, LJN: BL7407).
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat met ingang van 1 april 2013 uitvoering wordt gegeven aan de bij de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling. De man heeft betoogd dat hij daarvóór steeds een significante rol heeft gehad in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige], zodat de invulling van de hiervoor bedoelde gelijkwaardigheid niet anders kan worden vertaald dan naar een gelijke verdeling. De vrouw heeft niet betwist dat partijen sinds de beëindiging van de samenleving tot 1 april 2013 de zorg voor [de minderjarige] gelijk deelden. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de vrouw het na de beëindiging van de samenleving in het belang van [de minderjarige] achtte dat hij zowel met de man als met haar veel contact zou hebben, maar dat dit gaandeweg feitelijk niet meer uitvoerbaar was. Volgens de vrouw was de vóór 1 april 2013 geldende zorgregeling te belastend voor [de minderjarige], omdat er te veel wisselmomenten waren en zich tijdens deze momenten conflicten en spanningen tussen partijen voordeden, waarbij de man zich in het bijzijn van [de minderjarige] negatief jegens en over haar uitliet. In het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] en met het oog op haar (geestelijke) gezondheidssituatie is meer rust en duidelijkheid geïndiceerd, aldus de vrouw.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen moeizaam met elkaar communiceren en dat zich veelvuldig conflicten en spanningen tussen partijen voordoen, waarvan [de minderjarige] getuige is (geweest). Voor het welslagen van een gelijkwaardige verdeling van de zorg en opvoedingstaken is van wezenlijk belang dat partijen goed met elkaar kunnen communiceren en overleggen. Met de man is het hof echter van oordeel dat de moeizame communicatie alsmede de conflicten en spanningen tussen partijen zich ook in de huidige zorgregeling kunnen voordoen en dat het afwijzen van de door hem verzochte zorgregeling, waarbij de zorg- en opvoedingstaken gelijk zijn verdeeld, die problemen niet zal oplossen. Nu niet is gebleken dat er fundamentele verschillen bestaan tussen de opvoedingsstijlen van partijen en voorts is gebleken dat partijen lange tijd uitvoering hebben gegeven aan een regeling waarbij de zorg voor [de minderjarige] gelijk werd gedeeld en [de minderjarige] is gebaat bij zoveel mogelijk continuïteit in de opvoeding, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] wenselijk een zorgregeling te bepalen waarbij de zorg en opvoedingstaken gelijk zullen worden verdeeld. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat beide partijen hun werktijden flexibel kunnen bepalen en aan kunnen passen aan de schooltijden van [de minderjarige]. Nu de spanningen en conflicten tussen partijen zich met name voordeden tijdens de overdrachtmomenten, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] om de contactmomenten tussen partijen zoveel mogelijk te beperken en het wisselmoment op school te laten plaatsvinden. Voorts is het hof van oordeel dat een extra wisseldag in de vorm van een ‘papadag’ onderscheidenlijk ‘mamadag’, zoals door de man verzocht, meer wisselmomenten buiten school oplevert en daarmee het risico op confrontaties tussen partijen doet toenemen. Bovendien vergt een dergelijke onderbreking van de week te veel extra flexibiliteit en aanpassing van [de minderjarige].
Het hof zal derhalve in het navolgende een verdeling van de zorg en opvoedingstaken vaststellen waarbij [de minderjarige] in de even weken van maandag tot de daaropvolgende maandag bij de man zal verblijven en in de oneven weken van maandag tot de daaropvolgende maandag bij de vrouw zal verblijven, met dien verstande dat [de minderjarige] op maandag door de ouder bij wie hij het daaraan voorafgaande weekeinde heeft verbleven, naar school zal worden gebracht en door de ouder bij wie hij die week zal verblijven uit school zal worden gehaald. Het hof gaat er hierbij vanuit dat partijen zich beiden tot het uiterste zullen inzetten om te leren hoe zij in het belang van [de minderjarige] constructief als ouders met elkaar kunnen communiceren en overleggen over de zorg en opvoeding van [de minderjarige].
Het hof zal voorts bepalen dat [de minderjarige] Sinterklaas op 5 december zal vieren bij de ouder waar hij op basis van voormelde zorgregeling op die dag verblijft en in het telkens daaropvolgende jaar bij de andere ouder. Anders dan de man acht het hof het in het belang van [de minderjarige] niet wenselijk wijziging te brengen in de bij de bestreden beschikking bepaalde telefonische contactregeling, nu deze regeling kan bijdragen aan het creëren van rust en duidelijkheid en de vermindering van misverstanden tussen partijen. Het verzoek van de man te bepalen dat [de minderjarige] normaal (telefonisch) contact met beide ouders kan hebben, waarbij de andere ouder dit contact niet zal beperken tot woensdag en zaterdag 18.00 uur, zal derhalve worden afgewezen.