Uitspraak
1.[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
mr. M.J. Meijerte Haarlem,
1.[geïntimeerde sub 1],
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
mr. R. Voste Haarlem.
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties,
- conclusie van antwoord in hoger beroep, met één productie.
2.Feiten
3.Beoordeling
welvan toepassing, zodat deze akte slechts zal worden geboekt in het register van voorlopige aantekeningen en inschrijving alleen kan plaatsvinden op bevel van de rechter.’
grief 1betogen [appellant sub 1] dat [appellant sub 2] niet-ontvankelijk zijn in hun vordering strekkend tot een bevel aan de bewaarder tot inschrijving van de gestelde verjaring, omdat zij geen voldoende spoedeisend belang hebben bij (een zo verstrekkende voorziening als) het gevorderde bevel. [appellant sub 1] kunnen in dit betoog niet worden gevolgd. [appellant sub 2] hebben onweersproken gesteld dat het hun bedoeling is dat het betrokken deel van perceel C [perceelnummer] zal worden geleverd aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3], aan wie zoals onder 3.1 beschreven op 20 september 2012 al het aangrenzende perceel C [perceelnummer] is geleverd. Voor die levering is nodig dat de verjaring waarop [appellant sub 2] zich beroepen wordt ingeschreven in het hierboven bedoelde register, opdat uit dat register kenbaar zal zijn dat [geïntimeerde sub 1] (als gevolg van de verjaring) de eigendom van het betrokken deel van perceel C [perceelnummer] heeft verkregen en dus bevoegd is dat deel door levering over te dragen. Hiermee staat, ook in hoger beroep, vast dat [appellant sub 2] een voldoende spoedeisend belang hebben bij het gevorderde bevel. De grief faalt dus.
grieven 2 tot en met 9, tezamen en in onderlinge samenhang, betogen [appellant sub 1] dat op grond van de beschikbare bewijsstukken niet mag worden aangenomen dat de gestelde verjaring zich heeft voorgedaan en dat (ook verder) niet is gebleken dat [geïntimeerde sub 1] en haar rechtsvoorgangers gedurende een onafgebroken periode van minstens twintig jaar het bezit van het betrokken deel van perceel C [perceelnummer] hebben gehad, zodat voor een bevel aan de bewaarder tot inschrijving van de verjaring zoals door [appellant sub 2] gevorderd geen grond bestaat. [appellant sub 1] kunnen in dit betoog worden gevolgd. In zijn onder 3.2 en 3.3 aangehaalde verklaring is door de notaris vermeld dat het bepaalde in artikel 37 lid 1 onder c Kw van toepassing is. Deze vermelding geeft aan – althans daaruit volgt – dat niet al degenen die als partij bij de gestelde verjaring zijn betrokken, aan de notaris hebben meegedeeld met de inschrijving daarvan in te stemmen en dat de aan de notaris overgelegde bewijsstukken niet genoegzaam aantonen dat de gestelde verjaring zich inderdaad heeft voorgedaan, zodat niet kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 37 lid 1 onder a en b Kw. In een dergelijk geval mag de bewaarder de hem aangeboden notariële verklaring in beginsel slechts boeken in het onder 3.4 bedoelde register van voorlopige aantekeningen (naar volgt uit artikel 37 lid 2 Kw), wat er ook zij van hetgeen in die verklaring voor het overige is vermeld.