In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder de boetebeschikking van de inspecteur vernietigd, omdat de rechtbank van oordeel was dat de inspecteur niet had aangetoond dat de aanmaningsbrief daadwerkelijk door de belanghebbende was ontvangen. De inspecteur had een verzuimboete van € 226 opgelegd aan de belanghebbende wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De belanghebbende had geen aangifte gedaan binnen de gestelde termijn en had ook geen verweerschrift ingediend in het hoger beroep.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de aanmaningsbrief door de inspecteur naar het juiste adres van de belanghebbende is verzonden. Het Hof oordeelt dat het vermoeden van ontvangst van de aanmaningsbrief niet is ontzenuwd door de belanghebbende. De belanghebbende had verklaard niet meer te weten of hij de aanmaningsbrief had ontvangen, wat het Hof als onvoldoende bewijs beschouwde om aan te nemen dat de aanmaningsbrief niet was ontvangen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de boetebeschikking en heeft het beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van het bewijs van verzending van de aanmaningsbrief en de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om aan te tonen dat hij de aanmaning niet heeft ontvangen. Het Hof heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht de verzuimboete heeft opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan na de aanmaning.