In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2013, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man verzoekt om schorsing van de werking van de bestreden beschikking, waarin de vrouw toestemming is verleend om met de kinderen te verhuizen naar [plaatsnaam]. De man stelt dat deze verhuizing zijn rol als vader aanzienlijk zal verminderen en dat er geen noodzaak is voor de vrouw om te verhuizen. De vrouw daarentegen betoogt dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar werk en dat de kinderen in een vertrouwde omgeving zullen blijven.
De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw met de kinderen mocht verhuizen, maar de man is het daar niet mee eens en heeft in hoger beroep nieuwe feiten aangevoerd die volgens hem de verhuizing in de weg staan. Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat er onvoldoende duidelijkheid is over de gevolgen van de verhuizing voor hen. Het hof verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en de impact van de verhuizing. Totdat dit onderzoek is afgerond, houdt het hof de behandeling van de zaak aan.
Daarnaast heeft het hof in de zaak met zaaknummer 200.127.175/02 de werking van de bestreden beschikking geschorst, omdat de belangen van de kinderen zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw bij onmiddellijke uitvoering van de beschikking. Het hof benadrukt dat de kinderen niet tweemaal in korte tijd hoeven te verhuizen, wat schadelijk zou zijn voor hun stabiliteit. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 6 oktober 2013, waarbij partijen en de Raad worden opgeroepen voor een nieuwe zitting.