ECLI:NL:GHAMS:2013:1816

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
12-00206
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake giftenaftrek en aftrek van kosten in verband met inkomen uit overige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om de hogere beroepen van belanghebbende, een gemeenteraadslid, tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet voor de jaren 2007 en 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende aanslagen opgelegd, waarbij hij bepaalde kosten en giften niet in aanmerking nam. Belanghebbende had in haar aangifte voor het jaar 2007 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.267 opgegeven, met aftrek van kosten en giften. De inspecteur handhaafde de aanslagen en beschikkingen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk hoger beroep. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, en belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam.

Het Hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Belanghebbende stelde dat de inspecteur de door haar opgevoerde kosten en giften ten onrechte niet had geaccepteerd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door haar opgevoerde kosten en giften. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inspecteur de aanslagen en beschikkingen correct had vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraken van de rechtbank en verklaarde de hogere beroepen ongegrond. De beslissing van het Hof werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2013, en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00206, 12/00207, 12/00208, 12/00209, 12/01139 en 12/01140
30 mei 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 10/7124, 10/7126, 10/7127 en 11/44 alsmede tegen de uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 12/2235 en 12/2236 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.267. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de inspecteur € 308 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 113 opgelegd.
1.1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 30 november 2010, de aanslag IB/PVV 2007, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 15.662. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 80 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 30 november 2010, de aanslag Zvw 2007 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 september 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.072. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 224 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 31 december 2010, de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.572 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verlaagd.
1.4.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 oktober 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag Zvw opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 11.762. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 48 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 14 december 2010, de voorlopige aanslag Zvw 2008 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.912. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 275 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.5.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 2 april 2012, de aanslag IB/PVV 2008 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.6.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag Zvw opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 15.421. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 20 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.6.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 2 april 2012, de aanslag Zvw 2008 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.7.
Bij uitspraak van 26 januari 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen de onder 1.1.2, 1.2.2, 1.3.2 en 1.4.2 vermelde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.8.
Bij uitspraak van 23 oktober 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen de onder 1.5.2 en 1.6.2 vermelde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.9.
De tegen de uitspraak van 26 januari 2012 ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 6 maart 2012. Het hoger beroep dat betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2007 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/00206, het hoger beroep dat betrekking heeft op de aanslag Zvw 2007 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/00207, het hoger beroep dat betrekking heeft op de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/00208 en het hoger beroep dat betrekking heeft op de voorlopige aanslag Zvw 2008 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/00209. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.10.
De tegen de uitspraak van 23 oktober 2012 ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 5 december 2012. Het hoger beroep dat betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2008 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/01139 en het hoger beroep dat betrekking heeft op de aanslag Zvw 2008 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/01140. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerknummers 12/00203, 12/00204, 12/00205 en 12/01138 betreffende de aanslag IB/PVV 2007, de aanslag Zvw 2007, de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 en de aanslag IB/PVV 2008 ten name van [A]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.12.
Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 14 februari 2013 verzonden aan het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres ([A-straat 1] [Z]) is uitgenodigd voor de zitting, is niet ter zitting verschenen. Blijkens gegevens van Post.nl is deze brief op 16 februari 2013 afgeleverd.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 10/7124, 10/7126, 10/7127 en 11/44 de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in de hierna opgenomen citaten uit de uitspraken van de rechtbank, aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1.1. Eiseres was in het jaar 2007 gemeenteraadslid in de gemeente [Z] en heeft uit dien hoofde inkomsten genoten ten bedrage van € 15.197. Daarnaast heeft zij uit dienstbetrekkingen een bedrag van in totaal € 3.070 aan inkomsten genoten.
2.1.2.
Eiseres heeft in de bezwaarfase haar aangifte IB/PVV 2007 aan verweerder doen toekomen. Hierbij heeft zij de volgende inkomsten en aftrekposten in aanmerking genomen:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 2.605
Inkomsten uit overige werkzaamheden
- opbrengsten uit overige werkzaamheden € 15.196
- Sandd € 401
- TMG € 64
- aftrekbare kosten en lasten -
/- € 4.009
€ 11.187
Aftrek giften € 1.312
2.1.3.
In een aparte bijlage heeft eiseres de in de aangifte 2007 IB/PVV op haar opbrengst uit overige werkzaamheden in aftrek gebrachte kosten als volgt gespecificeerd:
“1 Kantoorartikelen
700
inkt opslag dozen papier etc
2 Literatuur
150
3 Internetkosten
300
12*39*50%
Zie vorig jaar
4 Telefoonkosten [politieke partij]
180
15 pm mobiel abonnement
Zie vorig jaar
5 Reiskosten [politieke partij]
279
75km pm a 31 eurocent6 cnet
Zie vorig jaar
6 Inkomstenderving
2400
4009
200pm
In 2004 en 2005 heeft belastingdienst het bed[rag] aan onkosten vergoeding als aftrek geaccepteerd en dit is bekrachtigd in hoger beroep.
Ik verzoek u ook nu dit bedrag in aanmerking te nemen als aftrek.
Schenking [politieke partij]
1400”.
2.1.4.
Bij uitspraak op bezwaar met betrekking tot het jaar 2007 heeft verweerder noch de door eiseres in haar aangifte in aftrek gebrachte kosten en lasten ten bedrage van € 4.009 noch de giften ten bedrage van € 1.312 in aanmerking genomen.
2.2.1.
Eiseres heeft voor het jaar 2008 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.572. Hierbij heeft zij de volgende inkomsten en aftrekposten in aanmerking genomen:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 8.310
Inkomsten uit overige werkzaamheden:
- opbrengsten uit overige werkzaamheden € 15.421
- aftrekbare kosten en lasten
-/- € 3.659
€ 11.762
Gewone giften -/-
€ 1.500
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 18.572
2.2.2.
De voorlopige aanslag IB/PVV (aanslagnummer 131039878H80) gedagtekend 30 september 2010 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.072. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de voorlopige aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.572.”
2.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 12/2235 en 12/2236 de navolgende feiten vastgesteld.
“2.1. Eiseres was in het onderhavige jaar gemeenteraadslid van de gemeente [Z]. Uit dien hoofde heeft zij inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden genoten ten bedrage van € 15.421.
2.2.
Eiseres heeft op 29 augustus 2010 aangifte ib/pvv 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.572. In deze aangifte heeft eiseres onder meer € 8.310 inkomsten uit dienstbetrekking aangegeven (en daarbij een bedrag van € 600 aan ingehouden loonheffing vermeld), € 15.421 resultaat uit overige werkzaamheden opgenomen en daarop
€ 3.659 kosten in aftrek gebracht alsmede een giftenaftrek van € 1.500 (betreffende een gift aan de politieke partij [politieke partij] 2011) in aanmerking genomen.
De kosten in verband met het resultaat uit overige werkzaamheden heeft eiseres als volgt gespecificeerd:
Kantoorartikelen € 400
Literatuur € 100
Internetkosten € 300
Telefoonkosten € 180
Reiskosten € 279
Inkomstenderving
€ 2.400
Totaal € 3.569
2.3.
Verweerder heeft de aangifte als volgt gecorrigeerd:
Aangegeven € 18.572
Meer inkomsten uit dienstbetrekking € 1.181
Minder aftrekbare kosten ROW € 3.659
Minder giftenaftrek € 1.500
Totaal correcties
€ 6.340-/-
Gecorrigeerd inkomen € 24.912
Daarnaast heeft verweerder de ingehouden loonheffing vastgesteld op € 750.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur de onder “Ontstaan en loop van het geding” genoemde aanslagen en beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen heeft vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 10/7124, 10/7126, 10/7127 en 11/44 het volgende over het geschil overwogen:
“4.1. Bescheiden
Eiseres heeft er over geklaagd dat door haar overgelegde bescheiden ter onderbouwing van de aftrekbare kosten en giften zijn zoekgeraakt bij verweerder. Verweerder heeft gesteld dat hij dergelijke bescheiden niet heeft ontvangen en heeft betwist dat deze bij hem zouden zijn zoek geraakt. Eiseres - op wie de bewijslast rust - heeft geen bewijsmiddelen aangevoerd waaruit de bezorging van dergelijke bescheiden bij verweerder zou kunnen blijken. Dit had bijvoorbeeld gekund in de vorm van een ontvangstbewijs of door het bewaren van kopieën van deze stukken. Naar het oordeel van de rechtbank is hierdoor niet komen vast te staan dat door eiseres stukken zijn ingediend. De klacht kan reeds daarom niet afdoen aan de hierna volgende oordelen.
4.2.
Behandeling aangiftes
Voor zover eiseres zich erover heeft beklaagd dat de aangiftes van haar en de echtgenoot al 10 jaar worden behandeld door een speciaal team binnen de Belastingdienst dat de belastingzaken van voormalige medewerkers behandelt, kan dat niet tot andere oordelen leiden dan hierna opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat bij een dergelijke behandeling - voor zover daarvan nog sprake is, hetgeen verweerder heeft betwist - is gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, noch dat aanslagen en/of beschikkingen hierdoor onjuist zouden zijn vastgesteld. De grief faalt daarom reeds. Het is voorts niet aan de rechtbank om de belastingdienst op te dragen de afhandeling van belastingzaken in een ander team te doen plaatsvinden, zoals eiseres heeft verzocht.
4.3.
IB/PVV 2007
Kosten in verband met overige werkzaamheden.
4.3.1.
Eiseres stelt dat zij recht heeft op aftrek van een bedrag van € 4.009 aan kosten in verband met overige werkzaamheden. Eiseres, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder op geen enkele wijze onderbouwd dat zij de in de aangifte opgenomen kosten als genoemd onder 2.1.2 heeft gemaakt, noch dat die kosten enig verband houden met de inkomsten uit overige werkzaamheden. Gelet hierop heeft eiseres de aftrekbaarheid van deze kosten niet aannemelijk gemaakt, zodat verweerder ze terecht niet in aanmerking heeft genomen.
Giften
4.3.2.
Ingevolge Artikel 6.32 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften of (b) andere giften.
4.3.3.
Ingevolge artikel 6.39, eerste lid, van de Wet IB 2001 worden, voor zover hier van belang, andere giften in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd.
4.3.4.
De bewijslast dat er betalingen zijn gedaan die als aftrekbare giften kunnen worden gekwalificeerd rust op eiseres. Gesteld noch gebleken is dat sprake zou zijn van periodieke giften. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat eiseres stelt dat sprake is van andere giften in de zin van artikel 6.32, letter b, Wet IB 2001. Nu eiseres die gestelde giften niet heeft gestaafd met schriftelijke bescheiden, kan reeds daarom geen giftenaftrek in aanmerking worden genomen.
Boete
4.3.5.
Tegen de verzuimboete zijn geen afzonderlijke klachten ingebracht. Niet in geschil is dat eiseres niet tijdig aangifte IB/PVV 2007 heeft gedaan en om die reden een ambtshalve aanslag aan haar is opgelegd. Ingevolge paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt ingeval van een eerste verzuim een boete opgelegd van € 113. De rechtbank acht de aan eiseres opgelegde boete van € 113 passend en geboden. Derhalve is het beroep tegen de boetebeschikking ongegrond.
Heffingsrente
4.3.6.
Eiseres heeft geen afzonderlijke grieven gericht tegen de beschikking heffingsrente. Nu de grieven tegen de aanslag IB/PVV 2007 geen doel treffen, is het beroep tegen de bijbehorende beschikking heffingsrente eveneens ongegrond.
4.4.
Voorlopige aanslag IB/PVV 2008
4.4.1.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de voorlopige aanslag overeenkomstig de aangifte IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.572, waarbij alsnog rekening is gehouden met de in de aangifte aangegeven aftrek van giften van € 1.500. Voor zover eiseres er vanuit is gegaan dat verweerder bij het opleggen van de voorlopige aanslag tevens de aftrekbare kosten ad € 3.659 niet in aanmerking heeft genomen, ontbeert dat uitgangspunt feitelijke grondslag. Nu eiseres in beroep voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in afwijking van haar aangifte, de aanslag moet worden berekend naar een lager belastbaar inkomen uit werk en woning dan het door haar aangegeven inkomen, kan het beroep niet slagen.
4.4.2.
Eiseres heeft geen afzonderlijke grieven gericht tegen de beschikking heffingsrente. Nu de grieven tegen de aanslag IB/PVV 2008 geen doel treffen, is het beroep tegen de bijbehorende beschikking heffingsrente eveneens ongegrond.
4.5.
Aanslag ZVW 2007 en voorlopige aanslag ZVW 2008
4.5.1.
Met betrekking tot de aanslag ZVW 2007 en de voorlopige aanslag ZVW 2008 heeft eiseres betoogd dat verweerder er aan voorbij gaat dat op haar inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking al de maximale bijdrage is ingehouden. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat uit de aangifte van eiseres volgt dat haar inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking in 2007 € 2.605 en 2008 € 8.310 bedragen, dat op deze bedragen een inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden en dat genoemde bedragen lager zijn dan het maximale bijdrage-inkomen van € 30.623, wat betreft 2007, en € 31.231, wat betreft 2008. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet in zijn stellingen te volgen. Eiseres heeft haar betoog dat op haar inkomsten al de maximale bijdrage is ingehouden in het geheel niet onderbouwd. Ook deze beroepen falen derhalve.
4.5.2.
Eiseres heeft geen afzonderlijke grieven gericht tegen de bij de (voorlopige) aanslagen ZVW 2007 en 2008 behorende beschikkingen heffingsrente. Nu de grieven tegen deze aanslagen geen doel treffen, zijn de beroepen tegen de bijbehorende beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond.
4.6.
Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen van eiseres ongegrond verklaard te worden.”
4.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaken met kenmerknummer AWB 12/2235 en 12/2236 het volgende over het geschil overwogen:
“Aftrekbare kosten inkomsten uit overige werkzaamheden
4.1.1.
Eiseres heeft totaal een bedrag van € 3.659 als kosten in verband met haar werkzaamheden als gemeenteraadslid in aftrek gebracht. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij deze kosten ook metterdaad heeft gemaakt. Eiseres heeft geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van deze kosten, zoals facturen, bonnen of rekeningafschriften, zodat de rechtbank deze kosten niet aannemelijk acht.
4.1.2.
Voorts heeft eiseres een bedrag van € 2.400 wegens gederfde inkomsten als kosten in aftrek bracht, omdat zij de tijd die zij besteedt aan haar werkzaamheden als gemeenteraadslid geen andere werkzaamheden kan verrichten. Nog daargelaten dat de rechtbank deze stelling van eiseres niet begrijpt aangezien zij met haar werkzaamheden als gemeenteraadslid ook inkomsten verwerft, kunnen inkomsten die iemand zich laat ontgaan nimmer kwalificeren als aftrekbare kosten.
Giftenaftrek
4.2.1.
Volgens artikel 6.32 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften:
a. periodieke giften,
b. andere giften.
4.2.2.
Giften zijn: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat (artikel 6.33, onderdeel a, van de Wet IB 2001).
4.2.3.
Andere giften zijn giften aan instellingen (artikel 6.35 van de Wet IB 2001).
4.2.4.
Ingevolge artikel 6.32, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6.35 van de Wet IB 2001 zijn giften aan instellingen aftrekbaar. Artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 bepaalt dat onder instellingen worden verstaan: door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden.
4.2.5.
Op grond van artikel 6.39, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001 worden andere giften in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen van de belastingplichtige en diens partner, vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, te boven gaan, met een maximum van 10% van het (gezamenlijke) verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
4.2.6.
Eiseres heeft een giftenaftrek ten bedrage van € 1.500 in aanmerking genomen betreffende giften aan [politieke partij]. Nog daargelaten dat eiseres ter onderbouwing van deze aftrek geen enkel schriftelijk stuk heeft overgelegd, is de politieke partij [politieke partij] geen instelling in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. Reeds op die grond kunnen de betalingen niet kwalificeren voor de giftenaftrek. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de giftenaftrek terecht heeft geweigerd.
4.3.
Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij bewijsstukken met betrekking tot vorengenoemde geschilpunten in de bezwaarfase heeft opgestuurd naar verweerder en dat verweerder deze kennelijk heeft zoekgemaakt, maar dat heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat eiseres en haar echtgenoot dat standpunt in eerdere procedures over eerdere jaren ook diverse malen zonder nadere onderbouwing hebben ingenomen. Wat daar ook van zij, van een belastingplichtige mag onder die omstandigheden toch worden verwacht dat zij ten minste kopieën daarvan achterhoudt en in beroep overlegt.
4.4.
Het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslagen geen doel treffen, zullen de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
4.5.
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de aanslag ib/pvv 2008 naar het juiste bedrag is opgelegd en de aanslag Zvw 2008 op basis van het juiste bijdrage-inkomen is vastgesteld.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”
4.3.
Het Hof verenigt zich met de onder 4.1 en 4.2 weergegeven beslissingen van de rechtbank, de gronden waarop deze beslissingen berusten en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Slotsom
De slotsom is dat de hogere beroepen ongegrond zijn en dat de uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2012; en
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2012.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, J. den Boer en A.M.J.G. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox als griffier. De beslissing is op 30 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
3. a. de naam en het adres van de indiener;
4. b. een dagtekening;
5. c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
6. d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.