In deze zaak gaat het om de hogere beroepen van belanghebbende, een gemeenteraadslid, tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet voor de jaren 2007 en 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende aanslagen opgelegd, waarbij hij bepaalde kosten en giften niet in aanmerking nam. Belanghebbende had in haar aangifte voor het jaar 2007 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.267 opgegeven, met aftrek van kosten en giften. De inspecteur handhaafde de aanslagen en beschikkingen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk hoger beroep. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, en belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam.
Het Hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Belanghebbende stelde dat de inspecteur de door haar opgevoerde kosten en giften ten onrechte niet had geaccepteerd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door haar opgevoerde kosten en giften. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inspecteur de aanslagen en beschikkingen correct had vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraken van de rechtbank en verklaarde de hogere beroepen ongegrond. De beslissing van het Hof werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2013, en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.