ECLI:NL:GHAMS:2013:1813

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
12-00203
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet 2007

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen verschillende aanslagen in de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet voor de jaren 2007 en 2008. De belanghebbende, een gemeenteraadslid, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd. De inspecteur had de aanslagen gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.208 voor 2007, en een voorlopige aanslag voor 2008 van € 73.321. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de aanslagen deels vernietigd en deels gehandhaafd. De belanghebbende heeft in zijn aangifte kosten en giften opgevoerd die hij als aftrekbaar wilde laten erkennen, maar de inspecteur heeft deze kosten niet in aanmerking genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de aftrekbaarheid van deze kosten en giften. Het Hof heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft vastgesteld. Het hoger beroep tegen de aanslag Zvw 2007 is niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang, aangezien deze aanslag al was vernietigd door de rechtbank. De slotsom is dat de hogere beroepen ongegrond zijn en de uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00203, 12/00204, 12/00205 en 12/01138
30 mei 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 10/7128, 10/7129 en 11/45 alsmede tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 12/2232 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 mei 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.208. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de inspecteur € 1.974 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 113 opgelegd
1.1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 30 november 2010, de aanslag IB/PVV 2007, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 mei 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd.
1.2.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 30 november 2010, de aanslag Zvw 2007 gehandhaafd.
1.3.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 oktober 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.648. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 1.024 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 31 december 2010, de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.321 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verlaagd.
1.4.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.062. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 1.245 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 2 april 2012, de aanslag IB/PVV 2008 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5.
Bij uitspraak van 26 januari 2012 heeft de rechtbank:
  • het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2007 gegrond verklaard;
  • de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2007 vernietigd;
  • de belastingaanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.483;
  • de inspecteur gelast de beschikking heffingsrente behorende bij de aanslag IB/PVV 2007 dienovereenkomstig te verminderen;
  • de boetebeschikking behorend bij de aanslag IB/PVV 2007 gehandhaafd;
  • het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag Zvw 2007 gegrond verklaard;
  • de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag Zvw 2007 vernietigd;
  • de aanslag Zvw 2007 vernietigd; en
  • het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij uitspraak van 23 oktober 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de onder 1.4.2 vermelde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.7.
De tegen de uitspraak van 26 januari 2012 ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 6 maart 2012, aangevuld bij brief van 7 mei 2012. Het hoger beroep dat betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2007 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/00203, het hoger beroep dat betrekking heeft op de aanslag Zvw 2007 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/00204 en het hoger beroep dat betrekking heeft op de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 12/00205.
1.8.
Het tegen de uitspraak van 23 oktober 2012 ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 december 2012 (kenmerk Hof: 12/01138). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerknummers 12/00206, 12/00207, 12/00208, 12/00209, 12/01139 en 12/01140 betreffende de aanslag IB/PVV 2007, de aanslag Zvw 2007, de voorlopige aanslag IB/PVV 2008, de voorlopige aanslag Zvw 2008, de aanslag IB/PVV 2008 en de aanslag Zvw 2008 ten name van [A]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.10.
Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 14 februari 2013 verzonden aan het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres ([A-straat 1] [Z]) is uitgenodigd voor de zitting, is niet ter zitting verschenen. Blijkens gegevens van Post.nl is deze brief op 16 februari 2013 afgeleverd.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak met kenmerknummers AWB 10/7128, 10/7129 en 11/45 de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in de hierna opgenomen citaten uit de uitspraak van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser was in het jaar 2007 gemeenteraadslid in de gemeente [Z] en heeft uit dien hoofde inkomsten genoten ten bedrage van € 15.197. Daarnaast heeft eiser uit een tweetal dienstbetrekkingen een bedrag van € 18.203 aan inkomsten genoten en heeft hij een bedrag van € 117 ontvangen voor werkzaamheden voor een stembureau. Voorts heeft eiser een bedrag van € 55.691 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking (wachtgeld) genoten in 2007.
2.2.1.
Eiser heeft in de bezwaarfase zijn aangifte IB/PVV 2007 aan verweerder doen toekomen. In deze aangifte heeft eiser van de aangegeven opbrengsten uit overige werkzaamheden een bedrag van € 11.589 afgetrokken als aftrekbare kosten. Voorts heeft hij een aftrek van € 10.738 in aanmerking genomen ter zake van betaalde hypotheekrente uit hoofde van een eigenwoningschuld voor zijn eigen woning aan de [A-straat 1] te [Z] en heeft hij een bedrag aan giften ad € 6.443 in aanmerking genomen. In een aparte bijlage bij de aangifte heeft eiser de giften en de op zijn opbrengst uit overige werkzaamheden in aftrek gebrachte kosten als volgt gespecificeerd:
“Giften:
A
Kosten site [politieke partij]
2200
Betreft decl kosten waarvan af is gezien als gift voor partij
B
Giften aan partij
1700
Betreft decl kosten waarvan af is gezien als gift voor partij
C
Overige decl kosten
waarvan is afg
1200
Advertentiekosten
500
Telefoonkosten
500
kosten krant en overige naslag
1000
Representatiekosten
7100
Aftrekbare kosten
1 Kantoor artikelen     1.750
2 Literatuur       200
3 Internetkosten     300
Back up online     282
4 Telefoonkosten [politieke partij]     600
5 Reiskosten [politieke partij]     297
6 Kantoor     1.560
7 Nuon       600
8 Inkomstenderving
ivm raadswerk 6.000
11.589
2.2.2.
Eiser heeft een hypothecaire lening afgesloten bij [instelling] met nummer [nummer]. In een “Saldo-opgave” van [instelling] is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Restant lening per 31-12-2007         391.067,87
Berekende (verschuldigde) rente     15.736,53
(Verschuldigde) rente achterstand     42,26”
2.2.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder noch met de door eiser in aanmerking genomen kosten en lasten verband houdend met de opbrengsten uit overige werkzaamheden, noch met de in aanmerking genomen hypotheekrente en giften rekening gehouden.
2.3.1.
In zijn aangifte IB/PVV 2008 heeft eiser de volgende inkomsten en aftrekposten in aanmerking genomen:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking         € 85.266
Inkomsten uit overige werkzaamheden:
Opbrengsten uit overige werkzaamheden     € 15.421
Aftrekbare kosten en lasten       -/-
€ 11.039
€ 4.382
Eigen woning
Eigenwoningforfait           € 1.309
Aftrekbare rente en financierings-
kosten eigen woning         -/-
€ 10.738
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning     -/-   € 9.429
Gewone giften              -/-
€ 6.898
Belastbaar inkomen uit werk en woning   € 73.321
2.4.2.
Bij het vaststellen van de voorlopige aanslag 2008 heeft verweerder geen rekening gehouden met de door eiser in zijn aangifte in aftrek gebrachte bedragen. Na uitspraak op bezwaar heeft verweerder hier alsnog rekening mee gehouden en is het verzamelinkomen vastgesteld op € 73.321.”
2.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 12/2232 de navolgende feiten vastgesteld.
“2.1. Eiser was in het onderhavige jaar gemeenteraadslid van de gemeente [Z]. Uit dien hoofde heeft hij inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden genoten ten bedrage van € 15.421.
2.2.
Eiser heeft op 29 augustus 2010 aangifte ib/pvv 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.321. In deze aangifte heeft eiser onder meer een bedrag van € 15.421 resultaat uit overige werkzaamheden opgenomen en daarop € 11.039 kosten in aftrek gebracht, een eigenwoningschuld van € 342.265 en een bedrag van € 10.738 aftrekbare kosten eigen woning vermeld en een giftenaftrek van € 6.898 (betreffende een gift aan de politieke partij [politieke partij] 2011) in aanmerking genomen.
De kosten in verband met het resultaat uit overige werkzaamheden heeft eiser als volgt gespecificeerd:
Kantoorartikelen € 1.200
Literatuur € 200
Internetkosten € 300
Back up online € 282
Telefoonkosten € 600
Reiskosten € 297
Kantoor € 1.560
Nuon € 600
Inkomstenderving
€ 6.000
Totaal € 11.039
2.3.
Verweerder heeft de aangifte als volgt gecorrigeerd:
Aangegeven € 73.321
Minder aftrekbare kosten ROW € 11.039
Minder kosten eigen woning € 3.804
Minder giftenaftrek € 6.898
Totaal correcties
€ 21.741-/-
Gecorrigeerd inkomen € 95.062
2.4.
Eiser heeft een hypothecaire lening afgesloten bij [instelling] met nummer [nummer]. Tot de dossierstukken behoort een “saldo-opgave per 31 december 2008 waarop, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:

Uw lening
(…)
Totaal 390.938,80
Nog niet ontvangen bedragen 1.326,91
Restant lening 392.265,71
Fiscale gegevens voor het belastingjaar 2008
Restant lening per 31-12-2008 392.265,71
Berekende (verschuldigde) rente 15.730,37
(verschuldigde) rente achterstand 26,94
(…)”
2.5.
De rechtbank Haarlem heeft ten aanzien van de aanslag ib/pvv 2004 in een uitspraak van 14 november 2007 geoordeeld dat verweerder voor dat jaar de eigenwoningschuld terecht op € 170.269 heeft vastgesteld. Deze uitspraak is bevestigd door het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 26 augustus 2008.
Ten aanzien van de aanslag ib/pvv 2006 heeft de rechtbank Haarlem bij uitspraak van 2 augustus 2010 geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de in 2006 nieuw afgesloten leningen zijn aangegaan met als doel de verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning, zodat de eigenwoningschuld ook in het jaar 2006 € 170.269 bedraagt. Het gerechtshof Amsterdam heeft zich in zijn uitspraak van 8 maart 2012 bij dit oordeel aangesloten. Het door eiser tegen deze uitspraak ingestelde cassatieberoep is ongegrond verklaard bij arrest van 12 oktober 2012 (12/02058, LJN BX9871).
Bij uitspraak van 26 januari 2012 heeft de rechtbank Haarlem met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2007 geoordeeld dat de eigenwoningschuld in dat jaar € 170.269 bedraagt.”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur de onder “Ontstaan en loop van het geding” genoemde aanslagen en beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen heeft vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak met kenmerknummers AWB 10/7128, 10/7129 en 11/45 het volgende over het geschil overwogen:
“4.1. Bescheiden
Eiser heeft er over geklaagd dat door hem overgelegde bescheiden ter onderbouwing van de aftrek van hypotheekrente, aftrekbare kosten en giften zijn zoekgeraakt bij verweerder. Verweerder heeft gesteld dat hij dergelijke bescheiden niet heeft ontvangen en heeft betwist dat deze bij hem zouden zijn zoek geraakt. Eiser - op wie de bewijslast rust - heeft geen bewijsmiddelen aangevoerd waaruit de bezorging van dergelijke stukken bij verweerder zou kunnen blijken. Dit had bijvoorbeeld gekund in de vorm van een ontvangstbewijs of door het bewaren van kopieën van deze stukken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aldus niet aannemelijk gemaakt dat de door hem bedoelde stukken zijn ingediend. De klacht kan reeds daarom niet afdoen aan de hierna volgende oordelen.
4.2.
Behandeling aangiftes
De klacht van eiser dat de aangiftes en belastingzaken van hem en de echtgenote al 10 jaar worden behandeld door een speciaal team binnen de Belastingdienst dat de belastingzaken van voormalige medewerkers behandelt, kan niet tot andere oordelen leiden dan hierna opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat bij een dergelijke behandeling - voor zover daarvan nog sprake is, hetgeen verweerder heeft betwist - is gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, noch dat aanslagen en/of beschikkingen hierdoor onjuist zouden zijn vastgesteld. De grief faalt daarom reeds. Het is voorts niet aan de rechtbank om de belastingdienst op te dragen de afhandeling van belastingzaken in een ander team te doen plaatsvinden, zoals eiser heeft verzocht.
4.3.
IB/PVV 2007
Aftrekbare kosten inkomsten uit overige werkzaamheden
4.3.1.
Ingevolge artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 3.95 van de Wet IB 2001 komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van de belastingplichtige zelf in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning. Hierop wordt - voor zover hier van belang - een uitzondering gemaakt indien de werkruimte een naar verkeersopvattingen zelfstandig gedeelte van de woning vormt en voorts wordt voldaan aan het zogenoemde inkomenscriterium genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel a en b, Wet IB 2001.
4.3.2.
Een van de voorwaarden voor aftrek van kosten die verband houden met de werkkamer is dat de werkruimte een naar verkeersopvattingen zelfstandig gedeelte van de woning vormt. Eiser, heeft in dit verband gesteld dat de werkkamer een afzonderlijke ruimte is die alleen voor het raadswerk wordt gebruikt, afzonderlijk afsluitbaar is en wordt bereikt door een trap die alleen voor toegang tot de kamer wordt gebruikt. Deze stellingen leiden echter nog niet tot de conclusie dat sprake is van een naar verkeersopvattingen zelfstandig gedeelte van de woning. Volgens de bedoeling van de wetgever (MvT, Kamerstukken II 2002/03, 29026, nr. 3, blz. 4-6, 9) moet de werkruimte een zodanige zelfstandigheid bezitten dat de ruimte duidelijk te onderscheiden is door uiterlijke kenmerken. Daarbij kan gedacht worden aan een eigen opgang of ingang, maar daarnaast kunnen ook de voorzieningen in de werkruimte, zoals eigen sanitair van belang zijn ter bepaling van de zelfstandigheid. Een werkruimte die een dusdanige zelfstandigheid bezit, zou ook als zodanig verhuurd kunnen worden aan derden.
De werkruimte zoals aangeduid door eiser is vergelijkbaar met de door de wetgever genoemde zolderkamer waarvoor deze uitdrukkelijk geen kostenaftrek beoogde te verlenen. Uiterlijke kenmerken die maken dat de kamer duidelijk te onderscheiden is van de rest van de woning zijn door eiser - op wie te dezen de bewijslast rust - niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Nog in het midden gelaten of eiser aan het inkomenscriterium voldoet, zijn de door eiser gestelde kosten in verband met de werkkamer reeds daarom niet aftrekbaar.
4.3.3.
Voor zover eiser stelt dat hij recht heeft op aftrek van overige kosten in verband met inkomsten uit overige werkzaamheden, geldt dat hij tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij dergelijke kosten heeft gemaakt, noch dat die kosten enig verband houden met de inkomsten uit overige werkzaamheden. Gelet hierop heeft eiser, op wie te dezen de bewijslast rust, de aftrekbaarheid van deze kosten niet aannemelijk gemaakt, zodat verweerder ze terecht niet in aanmerking heeft genomen.
Aftrekbare kosten eigen woning
4.3.4.
Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijk bedrag van de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de zogenoemde eigenwoningschuld.
4.3.5.
Ingevolge artikel 3.123 Wet IB 2001 worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning in aanmerking genomen voor zover die kosten met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
4.3.6.
Eiser heeft over de aftrek van hypotheekrente ter zake van de IB/PVV (onder meer) voor de jaren 2004 en 2005 procedures gevoerd bij de Rechtbank Haarlem (nrs. AWB 07/2140 en AWB 07/2141) en het gerechtshof Amsterdam (nrs. 07/01059 en 08/00900). Deze hebben in hun uitspraken van respectievelijk 14 november 2007 en 26 augustus 2008 geoordeeld dat de volgende bedragen van de hypothecaire lening toerekenbaar zijn aan de eigen woning:
Hypotheekrekeningnummer
Bedrag lening
Bedrag lening toerekenbaar aan woning
Aftrekbare rente
[nummer] (lening 1)
€ 77.142,63
€ 55.034 (71,34%)
€ 2.146
[nummer] (lening 2)
€ 115.713,96
€ 82.550 (71,34%)
€ 3.220
[nummer] (lening 3)
€ 68.067,03
€ 32.685 (48,01%)
€ 1.994
[nummer] (lening 4)
€ 77.228,25
€ 0
€ 0
Totaal
€ 338.151,87
€ 170.269
€ 7.360
4.3.7.
Verweerder heeft voor het onderhavige jaar zowel in de aanslag- als in de bezwaarfase geen rekening gehouden met aftrekbare kosten in verband met de eigen woning. In de beroepsfase heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit voornoemde uitspraken moet worden afgeleid dat de eigenwoningschuld op € 170.269 vastgesteld moet worden. Van de totale hypothecaire lening van € 391.067,87 heeft alsdan 44% (€ 170.269 / € 391.067,87 * 100%) betrekking op de eigen woning. De aftrekbare hypotheekrente dient in deze verhouding te worden bepaald op € 6.924 (44% van € 15.735,53). De inkomsten uit eigen woning dienen derhalve te worden vastgesteld op € 5.725 negatief (= eigenwoningforfait ad € 1.199 -/- € 6.924), aldus verweerder.
4.3.8.
De in 2.2.2 genoemde Saldo-opgave vermeldt onder één rekeningnummer, dat afwijkt van de hiervoor genoemde rekeningnummers, een totaal bedrag aan hypothecaire lening per 31 december 2007 van € 391.067,87. De rechtbank leidt hieruit af dat de hypothecaire lening kennelijk tussentijds is gewijzigd (en verhoogd) en dat deze niet meer is onderverdeeld in verschillende leningdelen. Een berekening zoals in de in 4.3.6 genoemde uitspraken, is derhalve niet meer te maken, zodat de rechtbank aansluit bij de door verweerder voor het onderhavige jaar gemaakte berekening. Voor een hogere aftrek van hypotheekrente dan € 6.924 is, anders dan eiser bepleit, geen plaats. Eisers stelling dat hij een bedrag van € 134.000 heeft geleend in verband met een verbouwing is niet aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk gemaakt. Voorts heeft hij, tegenover de betwisting van verweerder en in afwijking van voornoemde uitspraken, op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat naast de eigenwoningschuld van € 170.629, voor het onderhavige jaar door verweerder zou zijn goedgekeurd dat 71,34% van € 134.000 eveneens kan worden aangemerkt als eigenwoningschuld.
Giften
4.3.9.
Ingevolge Artikel 6.32 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften of (b) andere giften.
4.3.10.
Ingevolge artikel 6.39, eerste lid, van de Wet IB 2001 worden, voor zover hier van belang, andere giften in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd.
4.3.11.
De bewijslast dat er betalingen zijn gedaan die als aftrekbare giften kunnen worden gekwalificeerd rust op eiser. Gesteld noch gebleken is dat sprake zou zijn van periodieke giften. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat eiser stelt dat sprake is van andere giften in de zin van artikel 6.32, letter b, Wet IB 2001. De wetgever heeft voor het te leveren bewijs van andere giften de bijzondere regel gegeven dat het bewijs alleen kan worden geleverd met schriftelijke bescheiden. Eiser heeft hier niet aan voldaan. Reeds hierom kan er geen giftenaftrek in aanmerking worden genomen.
Heffingsrente
4.3.12.
Nu de aanslag IB/PVV 2007 wordt verminderd, dient de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Boete
4.3.13.
Tegen de verzuimboete zijn geen afzonderlijke klachten ingebracht. Niet in geschil is dat eiser niet tijdig aangifte IB/PVV 2007 heeft gedaan en dat om die reden een ambtshalve aanslag aan hem is opgelegd. Ingevolge paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt ingeval van een eerste verzuim een boete opgelegd van € 113. De rechtbank acht de aan eiser opgelegde boete van € 113 passend en geboden. Derhalve is het beroep tegen de boetebeschikking ongegrond.
4.3.14.
Gelet op het in 4.3.8 overwogene dient het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2007 gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen tot een bedrag van € 83.483 (€ 89.208 -/- € 5.725).
4.4.
Aanslag ZVW 2007
Verweerder heeft zich in de beroepsfase op het standpunt gesteld dat de aanslag ZVW 2007 van eiser vernietigd dient te worden. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan dit standpunt van verweerder te twijfelen en zal daarom dienovereenkomstig beslissen. Gelet hierop dient het beroep van eiser tegen de aanslag ZVW 2007 gegrond verklaard te worden.
4.5.
Voorlopige aanslag IB/PVV 2008
4.5.1.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de door eiser ingediende aangifte IB/PVV 2008 gevolgd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van zijn aangifte, de aanslag moet worden berekend naar een lager belastbaar inkomen uit werk en woning dan het door hem aangegeven inkomen. Het beroep tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 dient daarom ongegrond verklaard te worden.
4.5.2.
Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 geen doel treffen, zal het beroep tegen de bijbehorende beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
4.6.
Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen met nummers 10/7128 en 10/7129 gegrond verklaard te worden en dient het beroep met nummer 11/45 ongegrond verklaard te worden.”
4.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 12/2232 het volgende over het geschil overwogen:
“Aftrekbare kosten inkomsten uit overige werkzaamheden
4.1.1.
Eiser heeft totaal een bedrag van € 11.039 als kosten in verband met zijn werkzaamheden als gemeenteraadslid in aftrek gebracht. Op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij deze kosten ook metterdaad heeft gemaakt. Eiser heeft geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van deze kosten, zoals facturen, bonnen of rekeningafschriften, zodat de rechtbank deze kosten niet aannemelijk acht.
4.1.2.
Ten aanzien van de opgevoerde kosten voor kantoor overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 3.16, eerste lid in verbinding met artikel 3.95 van de Wet IB 2001 kosten en lasten die verband houden met een werkkamer, de inrichting daaronder begrepen, aftrekbaar zijn indien de werkruimte een naar verkeersopvattingen zelfstandig gedeelte van de woning vormt en voorts wordt voldaan aan het zogenoemde inkomenscriterium genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel a en b, Wet IB 2001.
Van een zelfstandig gedeelte van een woning is volgens vaste jurisprudentie sprake indien de ruimte beschikt over een eigen opgang en eigen voorzieningen en zelfstandig afsluitbaar is. In casu acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de werkruimte van eiser - een zolderkamer in de eigen eengezinswoning – aan deze criteria voldoet. Reeds op die grond zijn de door eiser gestelde kosten in verband met de werkkamer niet aftrekbaar.
4.1.3.
Voorts heeft eiser een bedrag van € 6.000 wegens gederfde inkomsten als kosten in aftrek bracht. De rechtbank overweegt dat inkomsten die iemand zich laat ontgaan - wat hier in casu ook van zij, eiser heeft immers ook inkomsten gegenereerd uit zijn werkzaamheden als gemeenteraadslid - nimmer kwalificeren als aftrekbare kosten.
Aftrekbare kosten eigen woning
4.2.1.
Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijk bedrag van de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de zogenoemde eigenwoningschuld.
4.2.2.
De aftrek van hypotheekrente in de aanslagen ib/pvv 2004, 2006 en 2007 is onderwerp van geschil geweest in procedures bij de rechtbank Haarlem, het gerechtshof Amsterdam en (ten aanzien van het jaar 2006) de Hoge Raad. Door al deze instanties is geoordeeld dat de eigenwoningschuld in de genoemde jaren € 170.269 bedraagt.
Eiser heeft ten aanzien van het onderhavige jaar niets aangevoerd dat zou kunnen leiden tot het oordeel dat de eigenwoningschuld en de daarmee corresponderende hypotheekrente in 2008 in afwijking van het voorgaande te laag zou zijn vastgesteld.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ook voor het onderhavige jaar terecht is uitgegaan van een eigenwoningschuld van € 170.269. Dit betekent dat van de totale hypothecaire lening van € 390.938,80 slechts een gedeelte, groot 44% (€ 170.269 / € 390.938,80 betrekking heeft op de eigen woning. De aftrekbare hypotheekrente dient in deze verhouding te worden bepaald op € 6.922 (44% van € 15.730,37). De inkomsten uit eigen woning dienen derhalve te worden vastgesteld op € 5.723 negatief (het eigenwoningforfait van € 1.199 -/- € 6.922). Verweerder heeft bij de aanslagregeling rekening gehouden met € 5.735, zodat de aanslag in ieder geval niet te hoog is vastgesteld.
Giftenaftrek
4.3.1.
Volgens artikel 6.32 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften:
a. periodieke giften,
b. andere giften.
4.3.2.
Giften zijn: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat (artikel 6.33, onderdeel a, van de Wet IB 2001).
4.3.3.
Andere giften zijn giften aan instellingen (artikel 6.35 van de Wet IB 2001).
4.3.4.
Ingevolge artikel 6.32, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6.35 van de Wet IB 2001 zijn giften aan instellingen aftrekbaar. Artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 bepaalt dat onder instellingen worden verstaan: door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden.
4.3.5.
Op grond van artikel 6.39, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001 worden andere giften in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen van de belastingplichtige en diens partner, vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, te boven gaan, met een maximum van 10% van het (gezamenlijke) verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
4.3.6.
Eiser heeft een giftenaftrek ten bedrage van € 6.898 in aanmerking genomen betreffende giften aan [politieke partij]. Nog daargelaten dat eiser ter onderbouwing van deze aftrek geen enkel schriftelijk stuk heeft overgelegd, is de politieke partij [politieke partij] geen instelling in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. Reeds op die grond kunnen de betalingen niet kwalificeren voor de giftenaftrek. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de giftenaftrek terecht heeft geweigerd.
4.5.
Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij bewijsstukken met betrekking tot vorengenoemde geschilpunten in de bezwaarfase heeft opgestuurd naar verweerder en dat verweerder deze kennelijk heeft zoekgemaakt, maar dat heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat eiser dat standpunt in eerdere procedures over eerdere jaren ook diverse malen zonder nadere onderbouwing heeft ingenomen. Wat daar ook van zij, van een belastingplichtige mag onder die omstandigheden toch worden verwacht dat hij ten minste kopieën daarvan achterhoudt en in beroep overlegt.
4.6.
Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de aanslag ib/pvv geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
4.7.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2008 ongegrond te worden verklaard.(…)”
Hogere beroepen in de zaken met kenmerknummers 12/00203, 12/00205 en 12/01138 (aanslag IB/PVV 2007, voorlopige aanslag IB/PVV 2008, aanslag IB/PVV 2008 en in verband daarmee genomen beschikkingen)
4.3.
Het Hof verenigt zich met de beslissingen van de rechtbank, de gronden waarop deze beslissingen berusten en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Hoger beroep in de zaak met kenmerknummer 12/00204 (aanslag Zvw 2007)
4.4.
Nu de rechtbank de aanslag Zvw 2007 heeft vernietigd, dient het hoger beroep gericht tegen de aanslag Zvw 2007 niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan belang.
Slotsom
De slotsom is dat de hogere beroepen met kenmerknummers 12/00203, 12/00205 en 12/01138 ongegrond zijn, dat het hoger beroep in de zaak met kenmerknummer 12/00204 niet-ontvankelijk is en dat de uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof
  • verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2012 (kenmerknummer AWB 10/7129) met betrekking tot de aanslag Zvw 2007;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2012 in de zaken met kenmerknummers AWB 10/7128 en AWB 11/45; en
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2012.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, J. den Boer en A.M.J.G. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox, als griffier. De beslissing is op 30 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
3. a. de naam en het adres van de indiener;
4. b. een dagtekening;
5. c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
6. d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.