ECLI:NL:GHAMS:2013:1788

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.113.872/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en beoordeling van de draagkracht van de ouders

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie na een relatiebreuk tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Alkmaar, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen was vastgesteld. De man heeft twee kinderen uit een eerdere relatie en de vrouw heeft ook een kind uit een eerdere relatie. De kinderen verblijven bij de vrouw. De man heeft een inkomen uit loondienst bij zijn eigen vennootschap, terwijl de vrouw een Ziektewetuitkering ontvangt. Het hof heeft de behoefte van de kinderen aan een onderhoudsbijdrage vastgesteld op basis van het netto inkomen van de man ten tijde van de relatie. Het hof oordeelt dat de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, aangezien haar inkomen zich rond het bijstandsniveau bevindt. De man heeft verzocht om de alimentatie te verlagen, maar het hof heeft geoordeeld dat hij in staat is om een bijdrage van € 281,- per kind per maand te betalen, met ingang van 4 oktober 2011. De eerdere beschikking is vernietigd en de nieuwe alimentatie is vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 juni 2013
Zaaknummer: 200.113.872/01
Zaaknummer eerste aanleg: 132300 / FA RK 11-892
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.P. van Straelen te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 25 september 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juli 2012 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 132300 / FA RK 11-892.
1.3.
De vrouw heeft op 26 november 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 31 januari 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. W.L. Sieval, advocaat te Heerhugowaard.
1.5.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter terechtzitting, heeft zowel de man als de vrouw nog stukken aan het hof toegezonden, met afschrift ervan aan de wederpartij.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad, die in april 2011 is geëindigd. Uit hun relatie is [in] 2005 [naam kind a] (hierna: [kind a]) geboren. De man heeft [kind a] erkend. Tevens is door de man erkend [naam kind b] (hierna: [kind b]), die [in] 2003 is geboren uit een eerdere relatie van de vrouw. [kind a] en [kind b] worden hierna ook de kinderen genoemd. De kinderen verblijven bij de vrouw.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1975. Hij leeft samen met zijn partner. Hij heeft twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie, die niet bij hem wonen.
Hij is directeur van en enig aandeelhouder in [naam onderneming] (hierna: [de onderneming]). Hij is werkzaam in loondienst bij [de onderneming]. Blijkens de jaaropgave over 2010 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 75.938,- bruto. Bij besluit van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van 3 oktober 2011 is zijn loon met terugwerkende kracht voor 2011 verlaagd tot € 54.409,- bruto, inclusief vakantiegeld en exclusief de bijdrage ZVW en de bijtelling voor privégebruik auto. Zijn salaris bedroeg € 15.845,- volgens de jaarrekening over eerste helft van 2012.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde woning betaalt hij € 723,- per maand aan rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 184.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 131,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 18,- per maand.
Hij betaalt een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen uit een eerdere relatie van € 300,- per maand.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1977.
Zij is vanaf 1 oktober 2011 werkzaam als postbezorger in loondienst bij [naam bedrijf]. Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificaties over februari en maart 2012 € 1.326,- bruto / € 1.133,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 4.936,-.
Zij ontvangt met ingang van 2 april 2012 een Ziektewetuitkering, vermeerderd met een Toeslagenwetuitkering. Het totaal van haar uitkeringen bedraagt € 288,- netto per week.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 307,- per kind per maand met ingang van 4 oktober 2011.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw een bijdrage van € 400,- per kind per maand te bepalen met ingang van 25 augustus 2011.
3.2.
De man verzoekt – naar het hof begrijpt –, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen, subsidiair de bijdrage te bepalen op € 20,- per kind per maand en meer subsidiair de bijdrage te bepalen op een zodanig bedrag lager dan € 307,- per kind per maand als het hof juist zal achten.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling staat of en zo ja, met welk bedrag de man met ingang van 4 oktober 2011 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.2.
Partijen twisten over de behoefte van de kinderen aan een bijdrage in voormelde kosten. Voor het bepalen hiervan dient het netto inkomen van partijen ten tijde van hun relatie, die in april 2011 is geëindigd, te worden gehanteerd. Uitgangspunt is immers dat het welvaartsniveau ten tijde van dit uiteengaan in beginsel bepalend is voor de kosten van de kinderen. Nu vaststaat dat de vrouw toen geen inkomen had, komt het voor de behoeftebepaling aan op het toenmalige inkomen van de man. Zijn loon bedroeg volgens de jaaropgave 2010 van [de onderneming] € 75.938,-. Het hof houdt het ervoor dat de man ten tijde van het eindigen van de relatie van partijen een gelijk inkomen verwierf. Daartoe wijst het hof op de salarisgegevens volgens de specificatie ervan van [de onderneming] over januari 2012 alsook de verklaring van de man ter zitting in eerste aanleg dat hij in het begin van 2011 hetzelfde verdiende als in 2010. Gebleken is dat zijn salaris bij besluit van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [de onderneming] van 3 oktober 2011 met terugwerkende kracht voor 2011 is verlaagd tot € 54.409,- bruto, inclusief vakantiegeld. Het hof volgt de man niet in zijn betoog dat voor de behoeftebepaling zijn verlaagde inkomen dient te worden gehanteerd. Tot deze verlaging is pas verscheidene maanden na het uiteengaan van partijen besloten en deze dient, gelet op het hierboven vermelde uitgangspunt, bij de bepaling van de behoefte van de kinderen buiten beschouwing te blijven. Dat er grond bestaat van dit uitgangspunt af te wijken, is door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt.
De rechtbank heeft aan de hand van een inkomen van de man van € 75.938,- de behoefte van de kinderen bepaald op € 441,- per kind per maand. Nu het hof ook van dit inkomen zal uitgaan en niet is gegriefd tegen de wijze waarop de behoefte aan de hand daarvan door de rechtbank is bepaald, zal het hof eveneens dit behoeftebedrag hanteren.
4.3.
Anders dan de man stelt, acht het hof voldoende aannemelijk dat aan de zijde van de vrouw geen draagkracht aanwezig is om bij te dragen in de behoefte van de kinderen. Haar inkomen bevindt zich immers rond bijstandsniveau. Volgens de man beschikt de vrouw over niet-benutte verdiencapaciteit. Het hof volgt de man hierin evenwel niet, omdat hij zijn standpunt tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd, hetgeen in de gegeven omstandigheden wel op zijn weg had gelegen. Dat is temeer het geval nu de vrouw reeds verscheidene maanden een Ziektewetuitkering ontvangt omdat zij, zo heeft zij ter zitting in hoger beroep verklaard, haar sleutelbeen heeft gebroken en daaraan is geopereerd. Weliswaar verwacht zij in de nabije toekomst weer als postbezorger voor [naam bedrijf] aan de slag te kunnen gaan, maar zij heeft onbetwist te kennen gegeven dat dit in de vorm van een zzp-constructie zal moeten plaatsvinden. Aangenomen moet dus worden dat de vrouw niet in staat is zich een hoger inkomen uit arbeid te verwerven. De kosten van de kinderen dienen derhalve volledig door de man te worden gedragen, voor zover zijn draagkracht dat toelaat.
Gelet op het voorgaande is niet van belang of de vrouw al dan niet samenwoont met een nieuwe partner. Ook hier heeft de man overigens zijn standpunt tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw niet nader onderbouwd.
4.4.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man zal het hof het gemiddelde van zijn inkomen zoals hij dat heeft verworven in 2011 en in de eerste helft van 2012, geëxtrapoleerd naar een heel jaar, tot uitgangspunt nemen. Het hof ziet aanleiding, anders dan door de vrouw is betoogd, mede zijn lagere inkomen over 2012 in aanmerking te nemen, nu de man, mede gelet op de door hem overgelegde jaarstukken, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het slecht gaat met zijn onderneming. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij niet of nauwelijks werk heeft, dat hij hierdoor noodgedwongen in Polen werkt aan een boot van vrienden van hem en dat veel van zijn klanten failliet zijn gegaan dan wel anderszins zijn facturen onbetaald laten. De vrouw heeft tegenover de door de man opgevoerde omstandigheden onvoldoende betwist dat het voor de man moeilijk is om betaald werk te vinden en dat zijn inkomen hierdoor is gedaald. Daarbij is tevens van belang dat het – naar algemeen bekend is – structureel slecht gaat met de economische situatie in de branche waarin de man zijn werkzaamheden verricht, te weten het opbouwen en demonteren van stalen steigers. Verder houdt het hof het ervoor dat in 2012 de fiscaal belaste bijtelling voor het privégebruik van de zakelijke auto net zoals in 2011, geen deel uitmaakt van het salaris dat hij van [de onderneming] heeft ontvangen en bij het berekenen van zijn draagkracht derhalve niet in mindering hierop dient te worden gebracht.
De omstandigheid dat de cijfers over 2012 blijken uit een (half)jaarrekening die niet is gecontroleerd, maakt het voorgaande niet anders. Dit geldt evenmin voor de omstandigheid dat de man geen besluit van [de onderneming] heeft laten zien waarbij het salaris dat hij in 2012 van [de onderneming] heeft ontvangen is verlaagd ten opzichte van zijn salaris over 2011. Voorts heeft de vrouw onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de man naast zijn inkomsten uit [de onderneming] salaris ontvangt uit [B.V.], de vennootschap in welker geplaatste kapitaal door [de onderneming] wordt deelgenomen, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Uitgangspunt is dat de partner van de onderhoudsplichtige voor het bepalen van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen, wordt geacht in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Hieraan ligt de voorrang van kinderalimentatie boven alle andere onderhoudsverplichtingen ten grondslag. Dit leidt ertoe dat de man voor het bepalen van de draagkrachtruimte als alleenstaande zal worden aangemerkt en dat ten aanzien van hem de daarbij behorende bijstandsnorm zal worden gehanteerd. Tevens brengt dit mee dat, gezien de thans gebruikelijke normen, van de aanwezige draagkracht 70% beschikbaar wordt geacht voor kinderalimentatie. Voormeld uitgangspunt brengt tevens met zich mee dat de partner van de man moet worden geacht de helft van de woonlasten te dragen. De enkele, in het geheel niet onderbouwde, mededeling van de man ter zitting dat zijn partner geen inkomsten heeft en onder behandeling is van de GGZ, acht het hof niet voldoende om anders te oordelen. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook rekening houden met de helft van de woonlasten.
Nu de rechtbank rekening heeft gehouden met het eigen risico dat aan de zorgverzekering van de man is verbonden en niet is gebleken dat de vrouw bezwaar hiertegen heeft, zal het hof dit eveneens in aanmerking nemen.
Met de door de man opgevoerde schuld aan zijn ouders zal geen rekening worden gehouden, nu hij het bestaan daarvan gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Evenmin zal de schuld aan ABN AMRO Bank in verband met een persoonlijke lening in aanmerking worden genomen. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze schuld voor hem een noodzakelijke last vormt die gelet op zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen als een redelijke uitgave kan worden beschouwd.
Het hof zal de voor onderhoud beschikbare draagkracht van de man zoals te doen gebruikelijk gelijkelijk verdelen over de vier kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is. Daarnaast zullen de € 300,- die de man bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen uit een eerdere relatie bij de berekening van zijn draagkracht niet afzonderlijk als last in aanmerking worden genomen.
4.5.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is de man in staat met ingang van 4 oktober 2011 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen van € 281,- per kind per maand.
4.6.
Er is onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vrouw is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt een door de man bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 281,- [TWEEHONDERD EENENTACHTIG EURO] per kind per maand met ingang van 4 oktober 2011;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. A. van Haeringen en mr. A.A. van Berge in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.