2.de controle uitsluitend heeft plaatsgevonden omdat haar cliënte een Aziatisch uiterlijk had.
Een en ander is een zo ernstige schending van een belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel waardoor de belangen van haar cliënte ernstig zijn geschaad, dat bewijsuitsluiting het gevolg moet zijn.
B.
Er onduidelijkheid is met betrekking tot de tijdsaanduiding in de processen-verbaal van bevindingen en voorgeleiding; zij heeft daaraan de conclusie verbonden dat haar cliënte na de termijn van inverzekeringstelling in vrijheid had moeten worden gesteld, hetgeen ten onrechte niet is geschied waardoor de belangen van de verdachte zijn geschonden.
C.
Onzorgvuldigheden in de wijze van opmaken van het proces-verbaal van verhoor door de KMAR ertoe hebben geleid dat de woorden van haar cliënte niet juist zijn weergegeven. Verschillen tussen deze en latere verklaringen van haar cliënte kunnen daarom niet bijdragen aan het bewijs dat zij wist dat het paspoort vals was.
D.
Haar cliënte niet kon weten en geen redenen had om te vermoeden dat het paspoort vals was. Zij is analfabeet en kon dus niet lezen wat in het paspoort stond. Zij woont op het platteland in China en het is onbekend wat daar de gebruikelijke wijze is om aan een paspoort te komen.
E.
(subsidiair) Haar cliënte het slachtoffer van mensenhandel is en gelet op de aanwijzing OM dienaangaande artikel 9a van het wetboek van strafrecht had moeten worden toegepast.
De advocaat-generaal heeft hiertegen ingebracht dat op grond van het aanvullend proces-verbaal van 28 januari 2013 kan worden vastgesteld dat met betrekking tot de controle van de verdachte aan de jurisprudentiële eisen is voldaan en dat de controle op valse documenten tot de taken van de Marechaussee op Schiphol behoort. De verdachte werd niet zonder aanleiding gecontroleerd. Het taalgebruik van de verdachte was een aanwijzing voor fraude, aangezien zij geen Engels sprak, terwijl onderdanen van Hongkong de Engelse taal in het algemeen wel machtig zijn. Zo er al verdenking was voor nog een ander strafbaar feit, was dat voor mensensmokkel, niet voor mensenhandel.
Het hof overweegt met betrekking tot de respectievelijke verweren als volgt.
A.
Het ten laste gelegde feit vond plaats op 1 september 2010; dat was ná de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Melki en Abdeli en vóór de inwerkingtreding van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit op 1 januari 2013. Dat artikel beoogt – kort gezegd – met betrekking tot controles aan de binnengrenzen van het Schengengebied in het noodzakelijke kader te voorzien om te waarborgen dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles. Het hof zal de zaak beoordelen tegen de achtergrond van genoemde beslissing en de jurisprudentie die daarop is gevolgd.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van “aanleiding en onderzoek aangeboden documenten” van het expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten van de Marechaussee op Schiphol dat onder andere inhoudt de conclusie dat het door de verdachte meegevoerde paspoort vals is; het geeft tevens een beschrijving van de kenmerken die tot dit oordeel hebben geleid.
Het proces-verbaal vermeldt verder dat op 1 september 2010 een met de uitoefening van Mobiel Toezicht Vreemdelingen belaste Marechaussee op Schiphol ten behoeve van onderzoek naar de juistheid van de gegevens in een nationaal paspoort van Hong Kong en een instapkaart voor een vlucht uit Athene zich bij dat centrum had vervoegd, vergezeld van een vrouw die hem ter controle die documenten had overhandigd. (dossierparagraaf 0.5).
Bij aanvullend proces-verbaal van 28 januari 2013 heeft laatstgenoemde Marechausseemedewerker gerelateerd hoe hij in contact met de verdachte is gekomen.
In het kader van de “Mobiel Toezicht Veiligheidcontrole” van de dienst grensbewaking was hij belast met de uitoefening van grenstaken. Hij bevond zich aan de
gatewaaruit passagiers van een vlucht uit Athene kwamen. Hij zag daartussen een hem onbekende vrouw met een Aziatisch uiterlijk. Omdat haar uiterlijk afweek van – naar het hof begrijpt – de doorsnee passagier besloot hij haar te controleren.
Met betrekking tot deze keuze is vermeld dat het personeel van het “Sluisteam” (het hof begrijpt: het team dat is belast met de eerdergenoemde “Mobiel Toezicht Veiligheidcontrole”) steekproefsgewijs controleert en dat de keuze voor welke passagier onderworpen wordt aan controle wordt gemaakt wordt op basis van de ervaring en kennis van dat team.
Het gaat in deze om een passagier die vanuit een ander Schengenland op Schiphol aankwam.
Uitgangspunt in een dergelijk geval – overschrijding van een binnengrens – is, dat geen grenscontrole plaats vindt (artikel 20 Schengengrenscode). Uitzonderingen zijn (Schengengrenscode art. 21) mogelijk: op grond van de politiebevoegdheid, overeenkomstig de nationale wetgeving en mits dat niet het effect heeft als grenscontroles.
Uitoefening van politiebevoegdheden kan met name niet datzelfde effect hebben indien de uitoefening van die bevoegdheden:
- niet grenstoezicht tot doel hebben
- gebaseerd zijn op algemene politie-informatie en -ervaring met betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid en met name bedoeld zijn ter bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit
- worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van de systematische controles van personen aan de buitengrenzen
- op basis van controles ter plaatse worden uitgevoerd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of – nog afgezien van het ten tijde van het ten laste gelegde ontbreken van een regeling waarin thans artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit voorziet en de vermelding dat de controle plaats vond in het kader van “grenstaken” (hetgeen de vraag de opwerpt of in deze de controle niet primair grenstoezicht als doel had) – op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld of voor de controle van de verdachte – niet zijnde grenscontrole – voldoende wettelijke basis of goede reden was.
Dat antwoord luidt negatief.
Hiervoor is reeds aangeduid dat ten tijde van het ten laste gelegde artikel 4.17a Vreemdelingenbesluit nog niet van toepassing was.
Het aanvullend proces-verbaal vermeldt dat sprake was van steekproefsgewijze controle “op profiel”. Nu –naar het gemene spraakgebruik leert- een steekproef een proef is die men op een willekeurige plaats of bij een willekeurig persoon neemt moet worden vastgesteld dat het hier niet om een steekproef ging; noch ten aanzien van de plaats (Schiphol, de
gatevoor passagiers van een vlucht uit Athene), noch met betrekking tot de persoon (Aziatisch uiterlijk) berustte de keuze op willekeur.
Was er dan een andere reden – zoals het profiel van de verdachte - die toepassing van de politiebevoegdheden kon billijken?
Het aanvullend proces-verbaal vermeldt met betrekking tot kennis en ervaring van het desbetreffende team die tot de keuze heeft geleid verdachte aan controle te onderwerpen:
- doorgaans komen van deze vlucht passagiers met de Nederlandse en Griekse nationaliteit,
- doorgaans komen van deze vlucht personen van Irakese, Iraanse en Afrikaans origine met valse documenten,
- met betrekking tot deze vlucht worden veel mensensmokkelincidenten gesignaleerd,
- vreemdelingen, veelal met de Chinese nationaliteit, trachten illegaal via Schiphol het Schengengebied of Europa in te reizen,
- vreemdelingen met de Chinese nationaliteit die illegaal willen inreizen in Nederland/het Schengengebied maken veelal gebruik van valse, vervalste of
Uit deze opsomming kan evenwel niet blijken van een andere reden tot controle dan de reeds gememoreerde geenszins als steekproefsgewijs aan te merken, op het uiterlijk van de verdachte gerichte selectie.
Kan, ten slotte, anderszins op grond van de redelijke taakuitoefening controle door de beugel? Het dossier geeft geen feiten en omstandigheden die – al dan niet in onderling verband en samenhang bezien - het kader schetsen waaruit kan worden afgeleid dat controle van de identiteitsdocumenten noodzakelijk was.
Het hof stelt daarom vast dat er geen wettelijke grond was voor de uitgevoerde controle. In het voorbereidend onderzoek is derhalve een vorm verzuimd die onherstelbaar is en dus een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, lid 1, Sv.
Vervolgens moet bij het bepalen van het gevolg dat dit vormverzuim met zich brengt rekening gehouden worden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Met betrekking tot de belangen van de verdachte die daardoor geschonden zouden zijn, overweegt het hof allereerst dat de raadsvrouw die niet anders dan met een verwijzing naar een algemeen beginsel heeft aangeduid.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte niet tot de kring van personen hoort die aanspraak kunnen maken op de uit de Europese Unie- en, in het bijzonder, de Schengen-verdragen voortvloeiende rechten met betrekking tot het vrije verkeer van personen. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte onderdaan van een staat die partij is bij de genoemde verdragen. Zij had ook geen visum voor een van deze landen. Mede om die reden ziet het hof –alles afwegende- in het vormverzuim geen aanleiding om over te gaan tot uitsluiting van bewijs.
Wel zal het hof wegens dit verzuim de hoogte van de straf verlagen.
B.
Het verweer met betrekking tot de tijdstippen van aanhouding en voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie is, blijkens het proces-verbaal, niet gevoerd ten tijde van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris, waar de rechtmatigheid van aanhouding en inverzekeringstelling werd behandeld en de vordering tot bewaring werd behandeld. Uit dit proces-verbaal blijkt tevens dat de rechter-commissaris de aanhouding en inverzekeringstelling niet onrechtmatig heeft geoordeeld.
Tegen een dergelijke beslissing staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op een onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog beroep zou kunnen worden gedaan op (vermeende) verzuimen bij de aanhouding of de inverzekeringstelling die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd.
C.
Het proces-verbaal van verhoor wordt niet voor het bewijs gebruikt. De betrouwbaarheid ervan hoeft dan ook niet te worden getoetst.
D.
De verdachte heeft bij de politierechter verklaard dat iemand anders het paspoort voor haar heeft gekocht. Nu zij het paspoort niet bij de bevoegde autoriteiten heeft aangevraagd en verkregen, had zij redelijkerwijs moeten vermoeden dat het paspoort vals was. Het feit dat dat zij analfabeet zou zijn, wat daarvan zij, doet aan het voorgaande niet af. Dat de verdachte van het Chinese platteland zou komen is niet nader onderbouwd en overigens niet aannemelijk geworden.
E.
Noch uit het dossier, noch uit de verklaring die de verdachte heeft afgelegd, volgen voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de verdachte slachtoffer was van mensenhandel. Er was derhalve geen reden voor het Openbaar Ministerie om de zaak vanwege dergelijke aanwijzingen te seponeren, noch is er voor het hof aanleiding om om die reden toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Gelet op het voorgaande falen alle verweren.