ECLI:NL:GHAMS:2013:1772

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
23-000725-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem inzake witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was eerder veroordeeld voor het primair ten laste gelegde feit van witwassen, waarbij hij op of omstreeks 10 november 2008 in Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep een bedrag van 380 euro had verworven, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de rechtbank. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte het bedrag van 380 euro had omgezet, wetende dat het afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had verklaard dat hij een vriendendienst had verleend door zijn bankrekening te laten gebruiken, maar deze verklaring werd niet geloofwaardig geacht. Het hof legde een gevangenisstraf van twee weken op, die voorwaardelijk werd gegeven met een proeftijd van twee jaar, mede vanwege de schending van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van 380 euro toegewezen, omdat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte schade had geleden. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-000725-10
datum uitspraak: 5 juni 2013
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 2 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-660762-09 tegen
[verdachte]
[geboren]
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 10 november 2008 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, 380 euro heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die 380 euro wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 november 2008, te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten 318 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten 318 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. Waar in het subsidiair ten laste gelegde “318 euro” staat, leest het hof dit verbeterd als “380 euro”, aangezien dit een kennelijke verschrijving betreft. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 november 2008, te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten 380 euro, heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft verklaard dat hij een hem bekende, [1/betrokkene], toestemming had gegeven om zijn bankrekening te gebruiken voor het overschrijven van geld. Nadat het geldbedrag van 380 euro was gestort is de verdachte dit geld gaan pinnen.
De verdachte heeft wisselend verklaard over de vraag voor wie hij het geld heeft gepind en waarom dat nodig was. [1] Zo heeft hij eerst verklaard (op 2 december 2008, dossier pagina 6) dat [1/betrokkene] hem had gebeld en had verteld dat hij, [1/betrokkene], rood stond en daarom geen geld kon opnemen van de bank en 380 euro op zijn rekening had laten storten, dat [1/betrokkene] hem thuis in het gezelschap van een onbekende jongen (genaamd ‘[2/betrokkene]’) kwam ophalen, dat hij op verzoek van [1/betrokkene] 380 euro heeft gepind, welk geld hij toen hij dit [1/betrokkene] toestak moest afgeven aan de andere jongen. Op 28 november 2008 heeft de verdachte (dossier pagina 17 e.v.) verklaard dat beide jongens aan hem hadden gevraagd geld op zijn rekening te mogen storten, dat hij zijn rekeningnummer heeft gegeven, en hem later die ochtend hebben opgehaald om mee te gaan naar de pinautomaat. De reden van overschrijving naar zijn rekeningnummer was de kapotte pinpas van [2/betrokkene] (het hof begrijpt: de eerdergenoemde [2/betrokkene]). Hij is toen (bij de pinautomaat, zo begrijpt het hof) alleen uitgestapt, heeft gepind en is daarna door de jongens weer naar huis gebracht.
De verklaringen van de verdachte worden weersproken door de verklaring van deze [1/betrokkene] en die van [2/betrokkene]. Zij hebben verklaard niets van het pinnen te weten;[2/betrokkene] ontkent voorts het geld te hebben gekregen. Ook overigens is niet aannemelijk is geworden dat de lezing van de verdachte, te weten dat hij slechts een vriendendienst heeft verricht en niet wist dat het geld middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig was, op waarheid berust.
De aangever heeft verklaard dat er een geldbedrag van 380 euro van zijn rekening was overgeschreven naar een rekening op naam van[verdachte], zonder dat hij daartoe opdracht of toestemming had gegeven. [2]
Op het moment dat de verdachte bemerkte dat de 380 euro op zijn rekening was gestort, wist hij dat hij niet de rechthebbende was. Hij heeft desondanks besloten dit bedrag niet terug te storten of hiervan melding te maken bij de bank. Hij heeft het niet bewaard, maar besloten er als heer en meester over te beschikken. Dat valt te kwalificeren als verduistering. Door het bedrag van 380 euro in contanten op te nemen, waardoor het weer van zijn rekening werd afgeschreven, heeft de verdachte dit geld omgezet als bedoeld in artikel 420 bis van het Wetboek van strafrecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot 30 dagen gevangenisstraf
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft uiteindelijk gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 30 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden wordt verhuld. Bovendien is de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 mei 2013 is eerder ter zake van vermogensdelicten veroordeeld.
In beginsel zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken dan ook passend en geboden zijn. Het hof ziet echter aanleiding in de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de fase van hoger beroep om deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof toepassing van artikel 9a, als bepleit door de raadsman, niet aan de orde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 380,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 380,00 (driehonderdtachtig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 380,00 (driehonderdtachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. P.C. Kortenhorst en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juni 2013.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 24 november 2008 (doorgenummerd dossier 2008320698, blz 5 e.v.); Proces-verbaal van verhoor verdachte van verbalisant[verbalisant] d.d. 28 november 2008 (doorgenummerd dossier 2008320698, blz 8 e.v.); Proces-verbaal van verhoor verdachte van verbalisant[verbalisant] d.d. 11 december 2008 (doorgenummerd dossier 2008320698, blz 10 e.v.)
2.Proces-verbaal van aangifte van verbalisant [verbalisant] d.d. 17 november 2008 (doorgenummerd dossier 2008320698, blz 1 e.v.)