geïntimeerde] heeft daartegenover te weinig concreet onderbouwd verweer gevoerd. Hij geeft toe dat de heren [X] van de woning gebruik hebben gemaakt. Voor het feit dat de enige niet door hen gebruikte kamer onbewoond oogde heeft [geïntimeerde] geen bevredigende verklaring gegeven. Dat hij erg netjes is verklaart niet dat de kamer een op de medewerkers van Ymere onbewoonde indruk maakte en doet er overigens niet aan af dat [geïntimeerde] kennelijk de woning in hoofdzaak tot december 2011 aan vader en zoon [X] in gebruik had gegeven. Op grond van de door [geïntimeerde] overgelegde foto’s van enkel het interieur kan het hof evenmin tot de conclusie komen dat [geïntimeerde] in woning woonde of zelfs nu woont. De foto’s sporen niet met het beeld van een daadwerkelijk bewoonde woning. De foto’s zijn klaarblijkelijk alleen met het oog op deze procedure gemaakt. [geïntimeerde] staat ook niet op enige foto afgebeeld, bijvoorbeeld ter gelegenheid van een in de woning gevierd feest of andere bijeenkomst.
De door [geïntimeerde] in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde verklaringen leggen weinig tot geen gewicht in de schaal. De verklaringen van [getuige 1, getuige 2, [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] zijn uitermate kort. De door hen getrokken conclusie dat [geïntimeerde] in de woning woont, wordt in de verklaringen niet onderbouwd door een uiteenzetting van feiten en omstandigheden waarop die conclusie berust. De omstandigheid – kort gezegd – dat [geïntimeerde] ter plaatse door hen regelmatig werd gezien, is in het licht van de verklaringen van de medewerkers van Ymere en hun hierboven geparafraseerde verslagen onvoldoende concreet om de conclusie te dragen dat [geïntimeerde] in de woning woont. In zijn schriftelijke verklaring van 31 juli 2012 maakt [X] (de zoon) evenmin duidelijk waarop zijn conclusie dat [geïntimeerde] in de woning woonde, die afwijkt van hetgeen hij tegenover de medewerker van Ymere heeft verklaard, is gebaseerd. Volgens zijn verklaring sliep hij meesttijds als [geïntimeerde] ‘thuis’ zou zijn gekomen en heeft hij hem dus kennelijk niet gezien en was [geïntimeerde] overigens vaak bij diens vriendin, kennelijk in [woonplaats], althans elders.
De door [geïntimeerde] overgelegde facturen met betrekking tot het waterverbruik in de periode mei 2010-mei 2011, de jaarafrekening van Nuon van december 2010 en 2011, gemeentelijke belastingaanslagen voor 2012, een nota voor een inboedelverzekering van 1 februari 2011 en een kennisgeving van deelname aan een bedrijfspensioenfonds van december 2011 overtuigen evenmin nu de tenaamstelling van de nota’s geen bewijs van bewoning door [geïntimeerde] is en daaraan ook niet kan bijdragen. De afrekeningen van de nutsbedrijven zien overigens alle op de periode waarin vader en zoon [X] in de woning verbleven.
Ten slotte is het betoog van [geïntimeerde], dat hij in verband met zijn werk vaak bij kennissen en vrienden ver van zijn woning overnachtte niet onderbouwd met verklaringen van die kennissen en vrienden noch door adressen van dergelijke overnachtingsplaatsen.