Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
BOSKALIS WESTMINSTER DREDGING B.V.,
ATRADIUS DUTCH STATE BUSINESS N.V.,
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
2.Feiten
3.Beoordeling
Tussen partijen is geschil ontstaan over de vraag of het onder de polis verzekerde fabricatierisico zich heeft verwezenlijkt. Over de vraag of het onder de polis verzekerde kredietrisico zich heeft verwezenlijkt bestaat verder geen geschil, met dien verstande dat partijen het niet eens zijn over de omvang van de schade-uitkering die aan Boskalis uit dien hoofde toekomt.
“het risico geen compensatie te krijgen voor de Verzekerde Kosten, uitsluitend
- indien de uitvoering daarvan met goedkeuring of op aanwijzing van Atradius niet is voltooid, of
- indien Atradius een aanwijzing heeft gegeven over de wijze waarop het werk moet worden voortgezet zoals bedoeld in Artikel 11c, doch niet alle certificaten zijn afgegeven”.
Artikel 11 van de toepasselijke algemene voorwaarden gaat over stopzetting en verdere uitvoering. Lid c luidt:
“(…) Atradius kan slechts dan toestemming voor stopzetting weigeren indien de belangen van Atradius als verzekeraar en/of van de Nederlandse Staat als herverzekeraar zich tegen stopzetting verzetten. (…)”
“het Fabricatierisico, uitsluitend indien sprake is van het stopzetten van de uitvoering van de Overeenkomst, met schriftelijke goedkeuring of op schriftelijke aanwijzing van Atradius als rechtstreeks gevolg van het zich voordoen en/of dreigen voor te doen van een van de hierna genoemde gebeurtenissen, (…)
1. Insolventie; (…)
7. Voortgezette non-betaling.”
Boskalis heeft voor het eerst bij brief van 20 maart 2009 aan Atradius gevraagd om het project te mogen stopzetten onder verwijzing naar artikel 11 van de toepasselijke polisvoorwaarden. Atradius heeft daarop bij brief van 26 maart 2009 geantwoord. Dat antwoord hield in dat Atradius meende geen toestemming meer te hoeven geven, omdat de overeenkomst tussen Boskalis en [opdrachtgever] al rechtsgeldig was geëindigd.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep veronderstellenderwijs tot uitgangspunt gekozen dat zich daadwerkelijk een fabricatierisico heeft verwezenlijkt (r.o. 4.1).
Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat Atradius de stopzetting van de werkzaamheden niet heeft goedgekeurd noch heeft bewerkstelligd zoals in de polis voorzien. De inhoud van de brief van Atradius van 26 maart 2009 kan volgens haar redelijkerwijs niet zo worden opgevat. Daaraan heeft de rechtbank de gevolgtrekking verbonden dat zich geen gedekt fabricatierisico als bedoeld in de polisvoorwaarden heeft voorgedaan (r.o. 4.2 en 4.3).
Daarna heeft de rechtbank onderzocht of de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat Atradius zich niet mag beroepen op het bepaalde in artikel 1 onder a en artikel 11 onder c van de algemene voorwaarden. Die vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord. In dit verband heeft de rechtbank overwogen
- dat de tfc-clausule meebracht dat [opdrachtgever] de overeenkomst kon beëindigen en zich op 20 maart 2009 niet langer een situatie voordeed waarin plaats was voor de in de polisvoorwaarden bedoelde toestemming van Atradius, en
- dat onvoldoende grond bestaat om te aanvaarden dat, als voor het geven van toestemming nog plaats was geweest, Atradius deze toestemming redelijkerwijs niet had mogen weigeren (r.o. 4.4 , 4.5 en 4.6).
Verder heeft de rechtbank de betekenis van artikel 6 onder b van de algemene voorwaarden besproken. Die bepaling brengt mee, aldus de rechtbank, dat zolang het geschil tussen Boskalis en [opdrachtgever] over de gebruikmaking door [opdrachtgever] van de tfc-clausule en de eventuele schadeplichtigheid van [opdrachtgever] als gevolg daarvan niet is beslecht, Atradius niet tot schade-uitkering behoeft over te gaan (r.o. 4.8, 4.9 en 4.10).
De rechtbank heeft de beëindiging van de overeenkomst door [opdrachtgever] niet als willekeurig als bedoeld in artikel 16 van de algemene voorwaarden aangemerkt. Ook op grond van die bepaling komt daarom aan Boskalis geen schade-uitkering toe, aldus de rechtbank tot slot (r.o. 4.11 en 4.12).
De op het fabricatierisico toepasselijke verzekeringsvoorwaarden worden daardoor gekenmerkt dat Boskalis niet zonder meer recht heeft op schade-uitkering door haar kredietverzekeraar Atradius, als niet-terugverdiende kosten onvergoed blijven. Verwezenlijking van het fabricatierisico leidt slechts tot schade-uitkering ingeval, zeer kort samengevat, Boskalis de door haar overeengekomen werkzaamheden na instemming van Atradius voortijdig beëindigt. Dat betekent dat uitgangspunt moet zijn dat Boskalis niet op schade-uitkering krachtens de polis kon rekenen ingeval niet zij maar haar contractspartner de overeenkomst zou beëindigen.
Dat betekent dat Boskalis bij haar risicomanagement rekening diende te houden met de mogelijkheid dat zij in het geval dat [opdrachtgever] de overeenkomst voortijdig zou beëindigen te maken zou krijgen met niet terugverdiende kosten.
Ter ondersteuning van haar grief heeft Boskalis in de eerste plaats gewezen op de achtergrond van de omstreden brief. Boskalis heeft uiteengezet
- dat [opdrachtgever] had aangegeven dat zij pas met fase 2 van de werkzaamheden mocht beginnen als fase 1 was afgerond,
- dat zij de eerste fase van haar werkzaamheden voor [opdrachtgever] feitelijk al eind december 2008 had afgerond,
- dat zij begin 2009 gedurende enige weken meerwerk heeft uitgevoerd,
- dat instructies van [opdrachtgever] om fase 2 te beginnen, anders dan zij mocht verwachten, uitbleven en
- dat Atradius van dit alles op de hoogte was.
De brief luidt:
“Naar aanleiding van uw brief van 20 maart 2009 delen wij u mede dat wij u geen goedkeuring behoeven te geven om de uitvoering van de overeenkomst stop te zetten.
Debiteur maakt immers gebruik van haar contractuele recht om de overeenkomst met u te ontbinden. Het is nu aan Debiteur en u om de gevolgen van deze ontbinding te regelen, in overeenstemming met uw overeenkomst.”
De door Boskalis gestelde toestemming staat dus niet in de brief. Er is evenmin toereikende grond om de brief uit te leggen als zou hij toestemming inhouden, ook niet als daarbij worden betrokken de voorgeschiedenis van de brief en het belang dat Boskalis blijkens de toepasselijke polisvoorwaarden onmiskenbaar had bij toestemming door Atradius voor stopzetting van de door haar met [opdrachtgever] overeengekomen werkzaamheden.
De inhoud van de brief van 26 maart 2009 van Atradius mocht door Boskalis wel in die zin worden opgevat dat Atradius meende dat zij door Boskalis naar behoren was geïnformeerd over de beëindiging door [opdrachtgever] van de overeenkomst met Boskalis en haar partner. Ook mocht Boskalis uit de brief opmaken dat Atradius niet van haar verlangde dat zij protest zou aantekenen tegen de beëindiging door [opdrachtgever] van de overeenkomst met gebruikmaking van de tfc-clausule. Dat betekent evenwel niet meer of anders dan dat Boskalis mocht menen in zover te hebben voldaan aan het bepaalde in artikel 8 van de toepasselijke algemene voorwaarden.
-gedekte- kredietrisico aan de orde.
Het belang van Boskalis bij toestemming voor stopzetting springt dus minder in het oog dan Boskalis in haar toelichting op grief 1 heeft betoogd.
Bij de bespreking van deze grief stelt het hof voorop dat Boskalis in haar toelichting op deze grief uitgaat van de veronderstelling dat zich in dit geval, anders dan Atradius heeft betoogd, een situatie voordeed waarin nog plaats was voor toestemming van Atradius voor stopzetting door Boskalis van haar werkzaamheden.
Die veronderstelling is evenwel naar het oordeel van het hof zonder grond.
De stellingen van Boskalis bieden onvoldoende aanknopingspunt om te aanvaarden dat er na het beroep door [opdrachtgever] op de tfc-clausule voor Boskalis nog iets aan overeengekomen werkzaamheden viel stop te zetten. Dat geldt te meer nu in hoger beroep is komen vast te staan dat Boskalis en [opdrachtgever] regelingen hebben getroffen die inhouden dat de overeenkomst begin maart 2009 is geëindigd. Het enkele feit dat Boskalis belang had bij toestemming van Atradius voor stopzetting, omdat dan de dekking van het fabricatierisico zou worden geactiveerd maakt het voorgaande niet anders.
Dat betekent dat in dit verband niet behoeft te worden onderzocht of Atradius zich toereikend rekenschap heeft gegeven van de maatstaf die besloten ligt in artikel 11 onder c van de toepasselijke algemene voorwaarden. Al evenmin behoeft te worden besproken of artikel 8 van de toepasselijke polisvoorwaarden zo onduidelijk is dat de zogenoemde contra proferentem regel moet worden toegepast.
Grieven 3 en 4 stellen blijkens haar toelichting dezelfde problematiek aan de orde.
De omstandigheid dat de overeenkomst met [opdrachtgever] een tfc-clausule bevat bracht mee dat Boskalis ermee rekening had te houden dat [opdrachtgever] die overeenkomst relatief gemakkelijk rechtsgeldig kon beëindigen. Boskalis had zich daarom rekenschap te geven van de mogelijkheid dat [opdrachtgever] de overeenkomst voortijdig zou beëindigen en zij met niet-terugverdiende kosten zou worden geconfronteerd. Dat Boskalis een kredietverzekering heeft gesloten die voor die situatie, anders dan zij wellicht heeft gedacht, geen voorziening bood komt voor haar, Boskalis’, rekening. Dat is in haar rechtsverhouding met Atradius naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
De consequentie dat kosten onvergoed blijven, wanneer voor vergoeding binnen de contractuele relatie tussen Boskalis en [opdrachtgever] geen grondslag blijkt te bestaan, behoeft al evenmin door Atradius te worden opgevangen door achteraf in te stemmen met stopzetting van overeengekomen werkzaamheden die al stopgezet zijn. Daarover zou wellicht anders moeten worden gedacht in het geval Atradius bewust gespeculeerd heeft op beëindiging door [opdrachtgever] van de overeenkomst teneinde verwezenlijking van het fabricatierisico te ontlopen. De stellingen van Boskalis bieden voor een dergelijke veronderstelling geen dan wel onvoldoende aanknopingspunt. In tegendeel, Boskalis heeft zelf betoogd dat Atradius en zij zich vermoedelijk in een slechtere positie zouden bevinden, indien Boskalis (en haar contractspartner) zelf de overeenkomst hadden stopgezet, omdat [opdrachtgever] haar dan waarschijnlijk wanprestatie zou hebben verweten. Dat alles wordt niet anders doordat Boskalis ten behoeve van het overeengekomen project haar brandstofbehoefte heeft afgedekt met fuel hedging contracten die voor haar nadelig zijn uitgepakt.
Het gaat Boskalis er blijkens haar toelichting op de grief in het bijzonder om dat de rechtbank een onjuiste betekenis zou hebben toegekend aan artikel 6 onder b van de op de verzekeringsovereenkomst toepasselijke algemene voorwaarden. Het hof begrijpt uit de toelichting op grief 5 dat Boskalis betoogt dat Atradius niet mag wachten met schade-uitkering totdat tussen [opdrachtgever] en haar, Boskalis, is opgehelderd wat [opdrachtgever] nog aan haar moet betalen, omdat haar schade geen verband houdt met het geschil dat [opdrachtgever] en Boskalis verdeeld houdt.
Deze grief moet falen.
Voor zover Boskalis in dit verband opnieuw (onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6 onder c van de algemene voorwaarden) heeft betoogd dat de situatie waarin zij is beland op één lijn moet worden gesteld met de situatie waarin zij haar werkzaamheden met toestemming van Atradius heeft stopgezet, loopt dat betoog stuk op al hetgeen hierboven reeds werd overwogen.
In hoger beroep is verder komen vast te staan dat Boskalis en [opdrachtgever] een regeling (Restructuring Agreement) hebben getroffen die tot uitgangspunt heeft dat [opdrachtgever] de overeenkomst met Boskalis en haar contractspartner rechtsgeldig heeft beëindigd. In zover dient hun geschil als geëindigd te worden beschouwd en doet zich de situatie waarop artikel 6 onder b het oog heeft niet langer voor.
Nog wel bestaat tussen [opdrachtgever] en Boskalis geschil over de vraag of en zo ja tot welke omvang [opdrachtgever] aan Boskalis kosten dient te vergoeden, zulks met inbegrip van door Boskalis niet-terugverdiende kosten. De stellingen van Boskalis houden niets in dat de conclusie rechtvaardigt dat de door Boskalis niet-terugverdiende kosten niet zouden kunnen behoren tot de schade bedoeld in artikel 6 onder b. Dat betekent dat Atradius pas tot schade-uitkering hoeft over te gaan zodra het geschil over de kosten is beslecht. Verdergaande uitsluiting van dekking houdt deze bepaling niet in.
De vertraging in de schade-uitkering die dit beding uit de algemene voorwaarden meebrengt is niet onredelijk bezwarend. Atradius behoeft in dit verband geen restitutierisico te dragen.
Grief 5 heeft geen succes.
Bij bespreking van deze grief heeft Boskalis geen belang meer. Inmiddels is komen vast te staan als gevolg van de tussen Boskalis en [opdrachtgever] getroffen regeling (Restructuring Agreement) dat de overeenkomst begin maart 2009 is geëindigd. Van willekeurige verbreking kan dan ook niet meer worden gesproken. Verder heeft te gelden dat een beroep op een contractuele opzeggingsmogelijkheid in beginsel geen willekeurige verbreking oplevert. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken die aanleiding geven hierover in dit geval anders te denken. Aan een en ander zij nog toegevoegd dat betalingsachterstand niet noodzakelijkerwijs verbreking van de overeenkomst inhoudt.
Voor zover Boskalis met grief 7 heeft bedoeld te stellen dat Atradius haar toereikende voorschotten had behoren uit te keren, overweegt het hof dat Atradius inmiddels aan Boskalis € 27,7 mio heeft uitgekeerd. Dat zij daarmee Boskalis onaanvaardbaar zou hebben tekortgedaan, is gesteld noch gebleken.