ECLI:NL:GHAMS:2013:1547

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.085.944/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gewijzigde pensioenregeling en kennelijk onredelijk ontslag bij overgang van onderneming

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een voormalig directeur van LTO Noord Verzekeringen B.V., en zijn werkgever, LTO Noord, over de gevolgen van een gewijzigde pensioenregeling na de overgang van onderneming. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin zijn vorderingen tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en betaling van achterstallig loon werden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] op 1 januari 2006 in dienst trad bij LTO Noord na een fusie, waarbij zijn arbeidsvoorwaarden ongewijzigd zouden blijven. Echter, LTO Noord voerde een harmonisatie door in de arbeidsvoorwaarden, inclusief de pensioenregeling, wat leidde tot een conflict tussen [appellant] en de onderneming.

Het hof oordeelt dat het ontslag van [appellant] kennelijk onredelijk is, gezien zijn lange dienstverband en de omstandigheden rondom de wijziging van de pensioenregeling. Het hof wijst een schadevergoeding toe van € 75.000,- bruto, te vermeerderen met wettelijke rente, en verplicht LTO Noord om de voorheen geldende pensioenverzekering voor [appellant] alsnog af te sluiten. Daarnaast wordt LTO Noord veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en terugbetaling van proceskosten die [appellant] heeft voldaan. Het hof compenseert de proceskosten van de eerste aanleg en verwijst LTO Noord in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.085.944/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 166230 / HA ZA 10-201 (Haarlem)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2013
inzake
[appellant],
wonende te Stolwijk, gemeente Vlist,
appellant,
advocaat:
mr. P.S van Minnente Schoonhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LTO NOORD VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. P. Hulseggete Deventer.
Partijen worden hierna [appellant] en LTO Noord genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 25 februari 2011 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector civiel, (verder: de rechtbank) van 1 december 2010 in deze zaak onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen hem als eiser en LTO Noord als gedaagde.
[appellant] heeft bij memorie, met producties, vier grieven geformuleerd, zijn eis gewijzigd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, LTO Noord zal veroordelen tot betaling van een door het hof vast te stellen schadevergoeding wegens door LTO Noord aan hem gegeven kennelijk onredelijk ontslag, van een bedrag van € 7.640,92 bruto ter zake van loon over de maand januari 2010, althans ten titel van de gefixeerde schadevergoeding, van een bedrag van € 7.002,15 bruto ten titel van winstdeling 2005, althans ten titel van schadevergoeding wegens schending van goed werkgeverschap, en voorts - samengevat - LTO Noord zal veroordelen, primair, tot het afsluiten van een pensioenverzekering ten behoeve van [appellant] met betrekking tot de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2010 op de voorheen geldende voorwaarden en subsidiair tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van € 90.397,- wegens het ten onrechte tot 1 januari 2010 niet uitvoeren van de voor [appellant] geldende pensioenregeling, tot betaling van een vergoeding ten bedrage van € 18.483,39 wegens buitengerechtelijke kosten, alsmede tot terugbetaling van de door [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis betaalde proceskosten ten bedrage van € 11.373,-, alle genoemde bedragen behalve de buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente, en, wat betreft het loon over de maand januari 2010 de wettelijke verhoging, uitvoerbaar bij voorraad, en met de kosten van het geding in beide instanties.
LTO Noord heeft bij memorie, met producties, de grieven van [appellant] bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep met nasalaris, uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben de zaak op 26 maart 2013 doen bepleiten door hun advocaten, [appellant] aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd. [appellant] heeft bij die gelegenheid nog een aantal stukken in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
. [appellant], geboren op [geboortedatum], is op 1 mei 1983 in dienst getreden van Avero Verzekeringen in de functie van loonagent. Nadat hij bij Holag Assurantiën B.V., een dochtermaatschappij van Avero Verzekeringen, was gedetacheerd is hij op 1 januari 1991 bij deze vennootschap in dienst getreden als directeur.
. De arbeidsovereenkomst met [appellant] is per 14 augustus 2000 voortgezet door WLTO Verzekeringen B.V (hierna: WLTO). Bij akte van fusie van 31 december 2005 is met ingang van 1 januari 2006 LTO Noord opgericht als rechtsopvolger van WLTO en GLTO Verzekeringen B.V. (hierna GLTO). LTO Noord Holding B.V. (hierna LTO Noord Holding) is enig aandeelhouder van LTO Noord. De Vereniging Land- en tuinbouw Organisatie Noord (hierna Vereniging LTO Noord) is enig aandeelhouder van LTO Noord Holding.
. [appellant] is in 2004 benoemd tot statutair directeur van WLTO en GLTO en met ingang van 1 januari 2006 is hij benoemd tot statutair directeur van LTO Noord. De voor [appellant] geldende arbeidsvoorwaarden bleven ongewijzigd.
. Bij brief van 21 of 23 november 2005 (partijen hebben verschillende versies van deze brief overgelegd) heeft het hoofd P&O van LTO Noord, namens de gezamenlijke werkgevers en de Centrale Ondernemingsraad van LTO Noord de werknemers van LTO Noord, LTO Noord Projecten B.V., LTO Noord Vastgoed B.V. en LTO Noord Verzekeringen B.V. geïnformeerd over de eenheid die zou worden aangebracht in de arbeidsvoorwaarden door, onder meer, de vaststelling van een reglement Arbeidsvoorwaarden LTO Noord. Onderdeel van deze harmonisatie vormde een aanpassing van de pensioenregelingen aan de Wet VUT en de Wet VPL, alsmede een nieuwe collectieve pensioenregeling.
. Bij brief van 18 mei 2006 heeft pensioenverzekeraar Avéro Achmea een overzicht aan [appellant] gezonden waarin zijn vermeld aanpassingen van de pensioenregeling vanaf 1 januari 2006 voor alle werknemers van LTO Noord. [appellant] heeft dit overzicht voor akkoord getekend.
. Bij brief van 6 juli 2006 heeft de algemeen directeur van LTO Noord [appellant] onder meer het volgende medegedeeld:
“In voorgaande jaren zijn met jou door WLTO afspraken gemaakt over de winstdeling. Deze afspraken betreffen (…)
In het jaar 2005 viel inmiddels ook GLTO Verzekeringen onder je verantwoordelijkheid. (…) Wij hebben vooraf geen afspraken gemaakt over een winstafhankelijk belang voor dit onderdeel. Ik stel voor dat wij in ons eerstvolgende bilateraal overleg hierover spreken.”
g. Bij overeenkomst van 6 juli 2007 hebben Vereniging LTO Noord en de aan haar gelieerde ondernemingen ter uitvoering van de collectieve regeling voor alle werknemers met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 een pensioenovereenkomst gesloten met Centraal Achmea Beheer die voorziet in een middenloonregeling.
h. Bij brief van zijn toenmalige gemachtigde verbonden aan Arag Rechtsbijstand van 23 december 2008 heeft [appellant] Avero Achmea gesommeerd de beëindiging van zijn pensioenregeling met terugwerkende kracht ongedaan te maken.
i. [appellant] heeft bij brief van 22 april 2009 van de advocaat tot wie hij zich vervolgens heeft gewend jegens LTO Noord Holding bezwaar ertegen gemaakt dat hij met ingang van 1 januari 2006 is gebracht onder de hiervoor genoemde pensioenregeling bij Centraal Beheer Achmea en er aanspraak op gemaakt dat zijn oorspronkelijke pensioenverzekering zou worden hersteld. LTO Noord Holding heeft hieraan geen gevolg gegeven.
j. Partijen hebben vervolgens correspondentie gevoerd die is uitgemond in een brief van LTO Noord Holding van 10 juni 2009 waarin van [appellant] werd verlangd dat hij zou aanvaarden dat hij niet eenzijdig wijziging kan brengen in de door of namens de algemene vergadering van aandeelhouders voor hem vastgestelde arbeidsvoorwaarden, dat hij als statutair directeur ingeval van een conflicterend belang met de vennootschap de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders behoeft alvorens hij ter zake zou kunnen besluiten tot het aangaan van rechtshandelingen, dat hij alle handelingen die hij jegens de pensioenverzekeraar had verricht ongedaan zou maken alsmede dat hij zich ongeclausuleerd zou conformeren aan de nieuwe pensioenregeling en dat hij terstond zou overgaan tot ondertekening van de arbeidsovereenkomst met LTO Noord Holding.
k. [appellant] heeft bij brief van zijn raadsman van 18 juni 2009 laten weten dat hij niet aan de hem gestelde voorwaarden zou voldoen.
l. Bij brief van 3 augustus 2009 is [appellant] uitgenodigd te verschijnen bij de algemene vergadering van aandeelhouders van LTO Noord op 20 augustus 2009 met als agendapunt zijn schorsing dan wel ontslag als statutair directeur.
m. [appellant] is ter vergadering verschenen. In de notulen is onder meer het volgende vastgelegd:
‘Besloten vergadering van het algemeen Bestuur van LTO Noord en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van LTO Noord Holding B.V.
(…)
overwegende
dat tussen de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van LTO Noord Holding B.V. (AvA) en de statutair directeur van LTO Noord Verzekeringen B.V., de heer P.G.C. [appellant], bestuurlijke en arbeidsrechtelijke problemen bestaan die hun oorsprong vinden in een verschil van inzicht over de op de statutair directeur van toepassing zijnde pensioenregeling ;
(…)
Dat de standpunten van de heer [appellant] onverenigbaar zijn met die van de AvA, waardoor de AvA het vertrouwen in de heer [appellant] heeft verloren en er een onwerkbare situatie is ontstaan;
(…)
besluit unaniem
. tot ontslag van de heer P.G.C [appellant] als statutair directeur/bestuurder van LTO Noord Verzekeringen B.V. met onmiddellijke ingang
. tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de heer [appellant] met LTO Noord Holding B.V. per 1 januari 2010, met inachtneming van de wettelijke aanzegtermijn en opzegtermijn, middels opzegging op grond van het besluit van de AvA;’
(…)
n. Bij brief van 24 augustus 2009 heeft T.H.H. van Vuren, Algemeen Directeur van LTO Noord het besluit aan [appellant] gezonden met de mededeling dat de algemene vergadering van aandeelhouders unaniem had besloten [appellant] te ontslaan als statutair directeur van LTO Noord, zijn arbeidsovereenkomst met LTO Noord op te zeggen per 1 januari 2010, een beëindigingsvergoeding toe te kennen ten bedrage van € 72.125,- bruto en [appellant] met behoud van zijn vaste bruto salaris vrij te stellen van het verrichten van zijn werkzaamheden.
o. In reactie hierop heeft de advocaat van [appellant] LTO Noord bij brief van 3 september 2009 onder meer medegedeeld dat zijn cliënt als gevolg van zijn ontslag als statutair directeur van LTO Noord Verzekeringen deze onderneming niet langer vertegenwoordigt en dat uit het besluit blijkt dat dit rechtskracht mist omdat daarbij de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd met LTO Noord Holding, bij welke vennootschap [appellant] niet in dienst was.
p. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van LTO Noord van 7 september 2009 zijn de notulen van 20 augustus 2009 zoals in de hiervoor bedoelde notulen vastgelegd gecorrigeerd als volgt:
‘(…)
besluit unaniem
(…)
. tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de heer [appellant] met LTO Noord Verzekeringen B.V. per 1 januari 2010’
2.2
[appellant] heeft in eerste aanleg - na vermindering van eis - gevorderd LTO Noord te veroordelen, voor zover thans van belang, tot betaling van een bedrag van € 7.074,93 bruto wegens salaris over de maand januari 2010, € 7.002,15 bruto wegens winstdeling over 2005, en € 2.311.301,60 bruto, althans € 1.331.107,90 bruto dan wel zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie redelijk acht en € 18.483,39 wegens buitengerechtelijke kosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. Tegen dit vonnis en de gronden waarop het berust richten zich de grieven.
2.3
Met grief 1 komt [appellant] op tegen de beslissing van de rechtbank dat het hem door LTO Noord gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk is en tegen de afwijzing van zijn daarop gebaseerde vordering. De toelichting op de grief laat zich als volgt samenvatten. Ten onrechte heeft de rechtbank aangenomen dat art. 16 lid 7 van de fusieakte WLTO en LTO waarin is bepaald dat de bezoldiging voor iedere bestuurder afzonderlijk kan worden vastgesteld valt aan te merken als een wijzigingsbeding in de zin van art. 7:613 BW, dat LTO Noord een zwaarwegend belang als bedoeld in dit wetsartikel had bij de door haar gewenste wijziging van de arbeidsovereenkomst en dat LTO Noord bevoegd was de arbeidsvoorwaarden van [appellant] te wijzigen. Bovendien heeft de rechtbank miskend dat de onderhavige fusie leidde tot een overgang van onderneming in de zin van art. 7:662 BW e.v. met als gevolg dat [appellant], ook al was hij statutair directeur, er aanspraak op kon maken dat zijn rechten als werknemer ongewijzigd van rechtswege overgingen op de verkrijger. De bij LTO Noord levende wens tot het harmoniseren van arbeidsvoorwaarden kan niet afdoen aan de dwingendrechtelijke bescherming die [appellant] aan bedoelde wetsbepalingen kan ontlenen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden maken heeft LTO Noord niet gesteld. [appellant] heeft getracht de discussie over de door LTO Noord verlangde medewerking aan de totstandkoming van een nieuwe arbeidsovereenkomst op een zakelijke wijze te voeren. De rechtbank had dan ook niet behoren te oordelen dat [appellant] in het geschil dat over de arbeidsvoorwaarden was ontstaan onredelijk is geweest, gelet op zijn positie als statutair directeur en zijn betrokkenheid bij de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden van alle overige werknemers, aldus [appellant].
2.4
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft gelijk waar hij stelt dat de hiervoor genoemde bepaling in de fusieakte niet mag worden beschouwd als een wijzigingsbeding in de zin van art. 7:613 BW. De bepaling wijst slechts het orgaan aan binnen de vennootschap dat bevoegd is de arbeidsvoorwaarden van de statutair directeur vast te stellen. Ook voert [appellant] op goede gronden aan dat hij in het kader van de fusie met een beroep op de artt. 7:662 e.v. BW aanspraak kon maken op het behoud van zijn arbeidsvoorwaarden, waaronder die verband houdend met zijn pensioen. De enkele wens van LTO Noord de arbeidsvoorwaarden van de bij de fusie betrokken ondernemingen te harmoniseren, hoe begrijpelijk ook, kon en kan niet afdoen aan de in genoemde wetsartikelen verankerde rechtsbescherming. LTO Noord heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die dat anders maken. Bezien tegen de achtergrond hiervan kon [appellant] dus op zichzelf weigeren de hem voorgelegde arbeidsovereenkomst te tekenen omdat deze voorzag in aanpassing van zijn pensioenregeling. Voor zover [appellant] overigens stelt dat hij de overeenkomst niet wilde tekenen omdat daarin, anders dan voorheen, een relatie/non-concurrentiebeding was opgenomen en dat deze met LTO Noord Holding zou worden gesloten, gaat het hof daaraan voorbij. [appellant] stelt niet dat hij deze punten destijds aan de orde heeft gesteld bij LTO Noord, die overigens aanvoert dat de naam van de contractspartij op een vergissing berustte. Het tussen partijen gerezen conflict betrof louter de pensioenkwestie, zoals ook blijkt uit de overgelegde notulen en de opzeggingsbrief. In dit verband kan niet worden voorbijgegaan aan de rol die [appellant] speelde in het fusieproces en zijn positie als statutair directeur. De rechtbank heeft daaraan - terecht - ook aandacht besteed. Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] onder 9 gesteld dat de hiervoor gememoreerde brief van 21/23 november 2005, waarbij de werknemers werden geïnformeerd over de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden op 15 november 2005 is besproken met alle directeuren, onder wie hij zelf. [appellant] stelt niet dat hij bij die gelegenheid bezwaren heeft geuit tegen de harmonisatie. In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] onder 18 gesteld dat hij het belang van harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden niet miskent en dat hij loyaal uitvoering heeft gegeven aan de uitvoering daarvan. Vast staat voorts dat de brief van 21/23 november 2005, die hij zelf in het geding heeft gebracht, mede aan [appellant] is gezonden. [appellant] heeft, ook in hoger beroep, onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij heeft mogen menen dat het niet de bedoeling van LTO Noord was dat hij zou gaan deelnemen in de nieuwe pensioenregeling. Voor zover [appellant] zich erop beroept dat zijn pensioenregeling er meer op achteruit ging dan die van de andere werknemers doordat hij van een eindloonregeling terugging naar een middenloonregeling stuit dat af op de onvoldoende bestreden tegenwerping van LTO Noord dat dit laatste ook bij anderen het geval was. Verder neemt het hof in aanmerking dat [appellant] op zijn salarisafrekeningen heeft kunnen zien dat een compensatie is toegekend voor de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden en dat hij deze zonder navraag heeft geaccepteerd. Het zou echter te ver gaan daarom aan te nemen dat [appellant] de nieuwe pensioenregeling heeft geaccepteerd. LTO Noord heeft hierin kennelijk ook geen aanvaarding van [appellant] gezien gezien, getuige de moeite die zij heeft gedaan hem ertoe te brengen de nieuwe arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Anders dan LTO Noord rekent het hof [appellant] niet aan dat hij zich rechtstreeks heeft gewend tot de pensioenverzekeraar omdat de hem gedane toezegging daar was verzekerd. LTO Noord valt daarentegen te verwijten dat zij [appellant] onder - toenemende - druk heeft gezet om hem ertoe te bewegen een wijziging in zijn arbeidsvoorwaarden te accepteren, in het bijzonder wat betreft zijn pensioen, waartoe hij niet verplicht was. In zoverre is de verstoring in de verhouding tussen partijen dus aan haar te wijten. [appellant] treft echter ook enige blaam, als gevolg van zijn hiervoor besproken houding. Gelet op zijn statutaire positie en de voor het kunnen vervullen van zijn functie onontbeerlijke vertrouwensrelatie heeft [appellant] zijn ontslag moeten zien aankomen. Dat is voor hem kennelijk geen reden geweest water in de wijn te doen en ervan af te zien zich formeel juridisch op te stellen. Ook al was dit laatste zijn goed recht, van een ontslag dat is gegeven op grond van een valse of voorgewende reden is geen sprake. Niet te miskennen valt immers dat als gevolg van het conflict over de pensioenregeling een onwerkbare situatie is ontstaan. De eerste door [appellant] voor zijn vordering tot schadevergoeding aangevoerde grond is ondeugdelijk.
2.5
Beantwoording behoeft vervolgens de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk in verband met de gevolgen daarvan. Gezien de leeftijd van [appellant] ten tijde van het eindigen van de arbeidsovereenkomst en zijn kansen op de arbeidsmarkt moest er ten tijde van het ontslag ernstig rekening mee worden gehouden dat hij moeilijk op korte termijn een andere vergelijkbare werkkring zou kunnen vinden Dat hij een dergelijke werkkring in feite, overigens tijdelijk, wel heeft gevonden doet daaraan niet af. Gevoegd bij de lange duur van het dienstverband (waarbij in het midden kan blijven of 1983 overgelegd 1991 als aanvangspunt daarvan moet worden aangemerkt) en de hierboven vermelde verwijtbare rol van LTO Noord bij het ontstaan van de vertrouwensbreuk met [appellant], acht het hof het ontslag - ondanks de door LTO Noord aan [appellant] toegekende financiële vergoeding van € 72.125,- - kennelijk onredelijk op grond van het gevolgencriterium. Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat, als gezegd, ook [appellant] een verwijt kan worden gemaakt van de vertrouwensbreuk en het ontslag acht het hof het juist dat [appellant] in totaal ruwweg één jaarinkomen door LTO Noord betaald krijgt, waarvan, gelet op de reeds door LTO Noord aan hem toegekende ontslagvergoeding, de helft bij wege van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De gevolgen daarvan kunnen echter niet ten volle voor rekening van LTO Noord worden gebracht omdat ook [appellant] een verwijt kan worden gemaakt. Uit de als prod. 31 bij de inleidende dagvaarding overgelegde jaaropgaven over 2006, 2007 en 2008 blijkt dat het jaarinkomen van [appellant] (afgerond) € 150.000,- bruto bedroeg. Het hof zal [appellant] daarom in aanvulling op het door LTO Noord betaalde bedrag een schadevergoeding toekennen ten bedrage van € 75.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als gevorderd vanaf 1 januari 2010. Grief 1 slaagt gedeeltelijk.
2.6
Met grief 2 komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering tot doorbetaling van het loon over de maand januari 2010 ten bedrage van € 7.074,93 bruto. Subsidiair heeft [appellant] in hoger beroep aan de vordering tot betaling van dit bedrag ten grondslag gelegd dat LTO Noord de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft beëindigd zodat hij wegens het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding ter grootte van genoemd bedrag. Bij de genoemde brief van 3 augustus 2009 is [appellant] opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders van LTO Noord. De verwijzing naar LTO Noord Holding in de notulen berustte naar LTO Noord heeft gesteld op een verschrijving die voor [appellant] kenbaar was. Het hof volgt LTO Noord daarin, nu genoemde brief er geen onzekerheid over liet bestaan waarvoor [appellant] werd opgeroepen. In eerste aanleg heeft [appellant] bovendien ter comparitie met zoveel woorden verklaard dat hem wel duidelijk was wat werd bedoeld met het ontslagbesluit dat hem bij brief van 24 augustus 2009 is toegezonden. LTO Noord heeft ermee kunnen volstaan deze kennelijke fout te herstellen, zoals zij heeft gedaan. Hierop stuit de vordering af. De grief faalt.
2.7
Ook grief 3 waarmee [appellant] erover klaagt dat de rechtbank zijn vordering ter zake van een winstdeel dat is gerelateerd aan het resultaat van GLTO heeft afgewezen mist doel. Vast staat dat over zodanig winstdeel geen afspraak is gemaakt. Het enkele feit dat LTO Noord [appellant] bij brief van 6 juli 2006 heeft medegedeeld dat over een winstdeling nog zou worden gesproken is onvoldoende om aan te nemen dat bij [appellant], zoals hij stelt, de verwachting is gewekt dat hem het bedrag waarvan hij betaling vordert zou worden toegekend. [appellant] stelt ook niet dat hij tevergeefs heeft aangedrongen op het maken van een afspraak als hiervoor bedoeld.
2.8
Het hof ziet aanleiding thans de in hoger beroep vermeerderde vordering te bespreken die betrekking heeft op de opbouw van het pensioen van [appellant] over de periode te rekenen vanaf 1 januari 2006, de datum met ingang waarvan de toen lopende pensioenverzekering premievrij is gemaakt en 1 januari 2010, de datum waarop het dienstverband is geëindigd. Zoals uit de bespreking van grief 1 volgt kan [appellant] aanspraak erop maken dat hij wordt gebracht in de positie waarin hij zou hebben verkeerd bij ononderbroken voortzetting van zijn pensioenopbouw. De primaire vordering ter zake, die wat de formulering betreft niet door LTO Noord is bestreden, is dus toewijsbaar. De door [appellant] van LTO Noord ontvangen compensatie in verband met de wijziging van de pensioenverzekering dient hij uiteraard te restitueren.
2.9
Grief 4 richt zich in de eerste plaats tegen de ongemotiveerde afwijzing door de rechtbank van de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 18.483,39. LTO Noord heeft zich tegen deze vordering verweerd door te stellen deze niet toewijsbaar is omdat de hoofdvordering moet worden afgewezen en dat de buitengerechtelijke kosten niet zijn gemaakt ter voorkoming van een procedure. De hoofdvordering zal echter grotendeels worden toegewezen, zodat het eerste verweer faalt. Blijkens de bij de inleidende dagvaarding overgelegde specificaties betreffen de in rekening gebrachte kosten de periode april tot en met november 2009. Gesteld noch gebleken is dat de in rekening gebrachte bedragen betrekking hebben op de kosten waarop de proceskostenveroordeling ziet zodat deze - bij gebreke van een deugdelijke betwisting door LTO Noorden op grond van het feit dat deze kosten het hof redelijk voorkomen - toewijsbaar zijn. Voor veroordeling van LTO Noord tot betaling van de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2010, zoals [appellant] vordert ziet het hof geen grond, zodat rente zal worden toegewezen met ingang vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. In de tweede plaats voert [appellant] met deze grief aan dan LTO Noord en niet hij in de kosten had moeten worden verwezen en dat LTO Noord dient te worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen hij krachtens het bestreden vonnis heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de uitkomst van het geding dat de kosten van de eerste aanleg worden gecompenseerd en dat LTO Noord wordt belast met de kosten van het hoger beroep. LTO Noord dient hetgeen [appellant] ingevolge het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd vanaf de dag waarop betaling heeft plaatsgevonden.
2.1
LTO Noord heeft geen stellingen geponeerd die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot andere beslissingen dan die welke hiervoor zijn vermeld en in het dictum zullen worden neergelegd, zodat haar bewijsaanbod als niet ter zake dienend zal worden gepasseerd.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt LTO Noord tot betaling aan [appellant] van een schadevergoeding van € 75.000,- bruto ter zake van kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2010 tot de dag der voldoening;
veroordeelt LTO Noord om bij pensioenverzekeraar Avero Achmea, althans diens eventuele rechtsopvolger, over de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2010 alsnog de voorheen voor [appellant] geldende pensioenverzekering af te sluiten en te doen uitvoeren, inclusief volledige premiebetaling voor rekening van LTO Noord, alles op basis van de voor [appellant] geldende voorwaarden, zoals aangepast aan de Wet VPL en bevestigd bij de brief van Avero Achmea van 18 mei 2006 en door [appellant] geaccordeerd op 20 mei 2006 door diens ondertekening en terugzending van het formulier dat onderdeel is van productie 7 bij de inleidende dagvaarding, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat LTO Noord daarmee na het verstrijken van twee maanden na dit arrest in gebreke zal zijn, met een maximum van € 100.000,- ;
veroordeelt LTO Noord tot betaling van een bedrag van € 18.483,39 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2010;
veroordeelt LTO Noord tot terugbetaling van het bedrag van € 11.373,- dat [appellant] haar uit hoofde van het bestreden vonnis ter zake van proceskosten heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop dit bedrag aan of ten behoeve van LTO Noord is betaald;
compenseert de kosten van de eerste aanleg en verwijst LTO Noord in de kosten van het hoger beroep aan de kant van [appellant] tot aan deze uitspraak in hoger beroep begroot op € 1.565,81 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, R.J.M. Smit en S.F. Schütz en is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013 door de rolraadsheer.