ECLI:NL:GHAMS:2013:1464

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.082.601-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aandelenoverdracht en wilsgebreken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 29 september 2010, betrof een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de overdracht van aandelen in een vennootschap, HTS, en de gevolgen van gestelde wilsgebreken en onrechtmatige daad. De rechtbank had de vordering van [geïntimeerde] in conventie toegewezen en die van [appellant] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] en [geïntimeerde] zijn eind 2004 gaan samenwerken, waarbij [appellant] op 11 mei 2005 aandelen in HTS heeft gekocht. In de daaropvolgende jaren zijn er verschillende transacties geweest met betrekking tot de aandelen, waarbij [geïntimeerde] op 19 september 2006 zijn resterende aandelen aan [appellant] heeft verkocht. [geïntimeerde] vordert in deze procedure betaling van de koopsom van € 15.000, terwijl [appellant] in reconventie de vernietigbaarheid van de overdrachten van de aandelen op grond van wilsgebreken en onrechtmatige daad aanvoert.

Het hof heeft vastgesteld dat de koopovereenkomst(en) voor de aandelen zijn gesloten en dat [geïntimeerde] recht heeft op betaling van de koopsom. Het hof oordeelt dat de bewijslast voor de gestelde wilsgebreken en onrechtmatige daad bij [appellant] ligt. Het hof volgt de rechtbank in haar oordeel dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de grieven van [appellant] falen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.082.601/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 438251 / HA ZA 09-2995
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A. van Reek te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Swart te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 december 2010in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2010 (hierna: het vonnis), gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
[appellant] heeft daarna een memorie van grieven, met producties, ingediend.
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen.
Partijen hebben hun zaak op 18 februari 2013 mondeling door hun advocaat doen bepleiten, waarbij de beide advocaten zich hebben bediend van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en de door hem in reconventie ingestelde vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en de nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

Omtrent de juistheid van de door de rechtbank in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 vastgestelde feiten bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Eind 2004 zijn [appellant] en [geïntimeerde] gaan samenwerken, in welk verband [appellant] op 11 mei 2005 voor een koopprijs van € 3000 19 aandelen heeft gekocht in een vennootschap waarvan [geïntimeerde] reeds enig aandeelhouder en bestuurder was. In het kader van de samenwerking tussen partijen zijn de naam en de doelomschrijving van de vennootschap (hierna te noemen: HTS) gewijzigd. [geïntimeerde] behield zelf 21 aandelen in HTS. De bedrijfsactiviteiten van HTS bestonden uit het verrichten van sleepdiensten voor de binnenvaart. [geïntimeerde] hield zich bezig met de administratie van HTS en sloot de overeenkomsten met derden, [appellant] verrichtte de sleepwerkzaamheden met de aan HTS in eigendom toebehorende sleepboot.
(ii) Op 12 juni 2006 zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] twee van zijn aandelen in HTS zou verkopen aan [appellant].
(iii) Op 8 september 2006 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 45.000 overgemaakt van de rekening van HTS naar zijn privérekening.
(iv) Op 19 september 2006 heeft [geïntimeerde] zijn resterende aandelen in HTS aan [appellant] verkocht. De koopsom voor de in totaal 21 aandelen bedroeg € 15.000. Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] dit bedrag zo spoedig mogelijk maar uiterlijk voor eind 2007 aan [geïntimeerde] zou voldoen. Het bedrag is door [appellant] niet betaald.
( v) [appellant] is vanaf 18 oktober 2006 (enig) aandeelhouder en bestuurder van HTS.
(vi) [geïntimeerde] vordert in deze procedure de veroordeling van [appellant] tot voldoening van de overeengekomen koopsom van € 15.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008. In reconventie vordert [appellant] dat voor recht wordt verklaard dat de beide (overeenkomsten strekkend tot de) overdrachten van de aandelen (van 12 juni 2006 en van 19 september 2006) vernietigbaar zijn op grond van bedreiging, althans bedrog, althans dwaling. Voorts vordert [appellant] dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt om aan hem een bedrag van € 80.000, te vermeerderen met wettelijke rente, te betalen, ter zake van schadevergoeding wegens een door [geïntimeerde] jegens hem gepleegde onrechtmatige daad.
3.2.
In het vonnis heeft de rechtbank de vordering in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen, steeds met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De grieven zijn tegen deze beslissingen - en de gronden waarop zij berusten – gericht.
3.3.
Alvorens de grieven te behandelen overweegt het hof het volgende.
3.4.1.
Tussen partijen staat vast dat de koopovereenkomst(en) van de (in totaal) 21 aandelen voor de koopsom van € 15.000 tussen partijen is/zijn gesloten en dat de desbetreffende aandelen zijn geleverd. Aldus staat ook vast dat [geïntimeerde] (in beginsel) een vordering heeft op [appellant] tot betaling van € 15.000, te vermeerderen met rente. Met betrekking tot de koopovereenkomst is bewijslevering derhalve niet (meer) aan de orde.
3.4.2.
De stelling van [appellant] is dat de koopovereenkomst vernietigbaar is wegens een wilsgebrek, althans dat hetgeen hij moet betalen aan [geïntimeerde] dient te worden verrekend met hetgeen [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad aan hem, [appellant], verschuldigd is (mvg 11). Anders dan [appellant] tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft verdedigd, rust (niet alleen de stelplicht maar ook) de bewijslast van de gestelde wilsgebreken en van de beweerde onrechtmatige daad op [appellant] en niet op [geïntimeerde].
Voor zover [appellant] zou willen aanvoeren dat hij niet over de voor de bewijslevering benodigde gegevens beschikt en [geïntimeerde] wel, strekt tot uitgangspunt dat onderdeel van een gemotiveerde betwisting kan zijn dat aan de wederpartij gegevens (dienen te) worden verstrekt opdat deze aan zijn bewijsplicht kan voldoen. Daarvoor zal echter wel nodig zijn dat niet alleen komt vast te staan dat degene, op wie de bewijslast rust, zelf niet beschikt over de desbetreffende gegevens en daarover binnen redelijke grenzen ook niet de beschikking kan krijgen, maar ook dat voldoende aannemelijk is dat de wederpartij de beschikking over die gegevens wel heeft.
3.4.3.
Het hof stelt vast dat aan beide voornoemde eisen niet is voldaan.
[appellant] is vanaf oktober 2006 enig aandeelhouder en bestuurder van HTS. Tegen deze achtergrond is zijn (in de conclusie van antwoord van januari 2010 ingenomen) stelling dat hij onbekend is met de administratie van het bedrijf en onder andere niet beschikt over rekeningafschriften (met uitzondering van één door hem in de procedure overgelegd afschrift), zonder toelichting - die evenwel volledig ontbreekt - niet geloofwaardig.
Ook heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist dat hij over de desbetreffende bescheiden beschikt. Nu [appellant] geen enkel aanknopingspunt heeft verschaft om te kunnen oordelen dat die betwisting niet op goede gronden is gedaan, zal het hof [geïntimeerde] in zijn betwisting volgen.
3.5.
In
grief 1komt [appellant] tevergeefs op tegen de overweging van de rechtbank dat [appellant] zijn stelling, dat HTS belast is met een grote schuld, niet althans onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele door [appellant] overgelegde bankafschrift, zonder enige verdere toelichting over de stand van zaken van de vennootschap in de jaren 2006-2009, is daartoe niet toereikend. De grief faalt.
3.6.
[appellant] heeft, zoals vastgesteld, geen inzicht gegeven in de financiële positie waarin HTS verkeerde in de periode van de aankoop en de overdracht van de aandelen (najaar 2006). Dit zo zijnde heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] zijn stelling, dat [geïntimeerde] feiten heeft verzwegen en onjuiste mededelingen heeft gedaan, niet althans onvoldoende heeft onderbouwd. Ook is de rechtbank om die reden terecht tot de conclusie gekomen dat de op die stellingen gebaseerde vorderingen van [appellant] wegens dwaling en bedrog niet dienen te worden gehonoreerd. Ook
grief 2heeft geen succes.
3.7.
Hetgeen bij de bespreking van grief 2 is opgemerkt over het beroep van [appellant] op dwaling en bedrog geldt evenzeer voor zijn op onrechtmatige daad gebaseerde vordering. Ook deze vordering is wegens het (volledig) ontbreken van onderbouwing terecht door de rechtbank afgewezen.
Grief 3treft geen doel.
3.8.
De
grieven 4 en 5hebben naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat bespreking daarvan achterwege kan blijven.
3.9.
Met
grief 6keert [appellant] zich tegen de verwerping door de rechtbank van zijn stelling dat [geïntimeerde] geen afdoende verklaring heeft gegeven voor de overschrijving van het bedrag van € 45.000 van de rekening-courant van HTS naar de privérekening van [geïntimeerde]. Ook deze klacht heeft [appellant] niet voldoende feitelijk onderbouwd. In de antwoordakte in reconventie van 28 april 2010 heeft [geïntimeerde] een verklaring gegeven voor de bedoelde betaling. Anders dan op zijn weg had gelegen, heeft [appellant] daarop in de memorie van grieven niet inhoudelijk gereageerd. Om die reden kan het hof niet tot de conclusie komen dat de door [geïntimeerde] verrichte betaling goede grond ontbeert. In dit verband wijst het hof er nog op dat ook HTS geen vordering tegen [geïntimeerde] heeft ingesteld, terwijl - uitgaande van de stellingen van [appellant] - dat aangewezen zou zijn.
Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat in de betaling van het bedrag van € 45.000 ook de voldoening is begrepen van de door [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigde koopsom voor de aandelen van € 15.000 (mvg 10), moet worden geconstateerd dat, nog afgezien van het feit dat die betaling niet door HTS maar door [appellant] diende te worden voldaan, (ook) voor dit betoog iedere onderbouwing ontbreekt, zodat het hof het zal passeren. Grief 6 treft hetzelfde lot als de overige grieven.
3.10.
De grieven falen alle. Het vonnis, zowel in conventie als in reconventie, dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 284,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, C.A. Joustra en D.J. Oranje en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.