ECLI:NL:GHAMS:2013:1461

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.105.713-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een vermogensbeheerovereenkomst en de gevolgen van een speculatief profiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarbij appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.H. Tonino, in geschil zijn met de besloten vennootschap Eureffect Asset Management B.V. over een vermogensbeheerovereenkomst. De appellanten hebben in eerste aanleg een schadevergoeding gevorderd van € 4.166.404,-, als gevolg van een speculatief beleggingsprofiel dat niet aangepast is, ondanks dat een aanzienlijk deel van hun vermogen in een risicovolle belegging was gestoken. De rechtbank heeft geoordeeld dat Eureffect tekort is geschoten in haar zorgplicht, maar heeft ook vastgesteld dat de appellanten voor 50% eigen schuld hebben aan de geleden schade. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft de grieven van de appellanten verworpen. Het hof concludeert dat Eureffect niet heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht, en dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.105.713/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 442952 / HA ZA 09-3607
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2013
inzake

1.[appellant sub 1],

2. [appellant sub 2],
wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.H. Tonino te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUREFFECT ASSET MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en Eureffect genoemd.
Liet is bij dagvaarding van 12 maart 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2010, 13 juli 2011 en 14 december 2011, gewezen tussen[appellanten] als eisers en Eureffect als gedaagde.[appellanten]
heeft daarna een memorie van grieven, met producties, ingediend.
Aan Eureffect is verstek verleend.
Ten slotte heeft[appellanten] arrest gevraagd.
Liet heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en –uitvoerbaar bij voorraad – Eureffect zal veroordelen tot betaling van:
  • € 4.166.404,- (per 1 september 2007) dan wel € 2.874.082,08 (per eind 2007) ,
  • althans € 2.885.014,04,
  • althans € 3.157.256,99,
  • althans € 3.286.668,-,
  • althans € 2.500.000,-,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2008 en met veroordeling van Eureffect in de proceskosten van beide instanties.[appellanten]
heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 17 november 2010 onder 2.1 tot en met 2.23 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Op 10 februari 2005 hebben[appellanten] en Eureffect een vermogensbeheerovereenkomst gesloten. De aanvankelijke inleg was € 100.000,-.
(ii) Eureffect heeft[appellanten] bij brief van 6 oktober 2005 gewezen op de mogelijkheid van deelname aan het hedgefund Spirit AIM. Spirit AIM is, aldus deze brief, een beleggingsfonds dat door een combinatie van beleggingsstijlen een meer dan gemiddeld rendement nastreeft. Eureffect achtte voor[appellanten] een allocatie van € 50.000,- in het fonds passend binnen de grootte en het profiel van zijn portefeuille.
(iii) Op 9 oktober 2005 heeft[appellanten] een inschrijfformulier voor deelname in Spirit AIM ondertekend. Daarop heeft hij vermeld voor een bedrag van € 50.000,- aan participaties in Spirit AIM te willen aankopen.
(iv)[appellanten] heeft na de eerste investering in Spirit AIM van € 50.000,- op de volgende data en voor de volgende bedragen participaties in Spirit AIM gekocht:
  • januari 2006 € 550.000,-
  • februari 2006 € 900.000,-
  • maart 2006 € 500.000,-
  • april 2006 € 200.000,-
  • november 2006 € 500.000,-
  • februari 2007 € 500.000,-,
zodat[appellanten] in de periode 2 januari 2006 tot en met 1 februari 2007 voor een bedrag van € 3.150.000,- aan participaties in Spirit AIM geïnvesteerd.
( v) De waarde van Spirit AIM is aanvankelijk sterk gestegen tot eind maart 2007. Daarna is de koers gestaag gaan dalen.
(vi) Op verzoek van[appellanten] heeft Eureffect – als beheerder van Spirit AIM – op 22 januari 2008 een mutatieformulier aan[appellanten] toegestuurd waarmee hij opdracht tot verkoop van de participaties in Spirit AIM kon geven.
(vii) Bij brief van 25 januari 2008 heeft Eureffect – als beheerder van Spirit AIM – aan de participanten in Spirit AIM bericht dat de beheerder in verband met extreme marktomstandigheden had besloten tijdelijk de inkoop van participaties Spirit AIM op te schorten, waardoor tot nader order geen in- en uittreding meer kon plaatsvinden.[appellanten] heeft zijn participaties daardoor niet meer kunnen verkopen.
(viii)[appellanten] heeft de beheerovereenkomst opgezegd per 30 juni 2008. In december 2008 is de effectenportefeuille naar ABN AMRO overgeboekt.

3.Beoordeling

3.1.
Liet vorderde in eerste aanleg aanvankelijk betaling van een bedrag van € 4.166.404,- (zijnde de waarde van de participaties in Spirit AIM per september 2007), alsmede een bedrag van € 591.938,- zijnde de verloren waarde van de effectenportefeuille, niet zijnde de participaties in Spirit AIM, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij vermeerdering van eis heeft hij voorts een bedrag van € 3.213,- gevorderd, zijnde de kosten van deskundige bijstand voor het berekenen van de schade.
3.2
Kort samengevat, heeft de rechtbank – voorzover bij de beoordeling van het hoger beroep van belang – het volgende geoordeeld:
- De rechtbank heeft – na[appellanten] te hebben toegelaten tot bewijs – de stelling van[appellanten] dat hij een neutraal beleggingsprofiel wenste en dat Eureffect deze wens ten onrechte niet heeft gehonoreerd, verworpen. De rechtbank gaat ervan uit dat in de beheerovereenkomst een speculatief profiel is afgesproken.
- Op grond van de bij de intake ingewonnen informatie was in februari 2005 een speculatief profiel passend, mede gelet op het feit dat aanvankelijk slechts € 100.000,- in beheer werd gegeven, terwijl[appellanten] beschikte over een aanzienlijk hoger vermogen; de rechtbank gaat uit van een vermogen van omstreeks € 5,5 miljoen.
- Anders dan Eureffect aanvoerde, maakten de participaties in Spirit AIM wel onderdeel uit van het belegde vermogen en was de beheerovereenkomst mede op deze beleggingen van toepassing.
- Het verwijt van[appellanten] dat Eureffect zijn wens om uit Spirit AIM te stappen heeft genegeerd, gaat niet op.
- De stelling van[appellanten] dat er belangenverstrengeling tussen Eureffect en AEK bestaat welke tot sub-optimale transacties (en dus schade) heeft geleid, is onvoldoende onderbouwd.
- Het speculatieve profiel had niet zonder meer mogen worden gehandhaafd toen[appellanten] een aanzienlijk groter deel van zijn vermogen dan ‘om en nabij 10%’ van het vermogen in Spirit AIM ging beleggen. Eureffect kan worden verweten dat zij heeft nagelaten[appellanten] uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen en hem te adviseren in elk geval een deel van de portefeuille behoudend(er) te gaan beleggen. De schade als gevolg van deze tekortkoming moet worden vastgesteld op het verschil tussen enerzijds de vermogenspositie van[appellanten] wanneer Eureffect niet te kort zou zijn geschoten in haar zorgplicht (aannemelijk is dat[appellanten] dan zou hebben gekozen voor een behoudender - ‘neutraal’ - profiel) en anderzijds de vermogenspositie na het door Eureffect gevoerde vermogensbeheer.
- Het beroep van Eureffect op eigen schuld aan de zijde van[appellanten] slaagt in zoverre dat de rechtbank 50% van de schade voor eigen rekening van[appellanten] laat komen.
- De schade die[appellanten] heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van Eureffect is te begroten op € 2.500.000,-. Nu de helft van de schade aan[appellanten] moet worden toegerekend, kent de rechtbank een schadevergoeding van € 1.250.000,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 30 juni 2008. Voorts wordt Eureffect veroordeeld tot betaling van € 3.213,- ter zake van redelijke kosten ter vaststelling van de schade.
3.3
Grief I– door[appellanten] aangemerkt als zijn meest verstrekkende grief – is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het verwijt van[appellanten] dat Eureffect zijn wens om uit Spirit AIM te stappen heeft genegeerd. Volgens[appellanten] heeft hij in de tweede helft van 2007 herhaaldelijk verzoeken aan Eureffect gedaan en instructies gegeven om de participaties in Spirit AIM te verkopen. Eureffect heeft steeds volgehouden dat de koersen wel weer zouden gaan stijgen. Zij heeft in november 2007 zelfs toegezegd dat zij[appellanten] zou compenseren voor een mogelijke koersdaling in de maand december 2007; toen de koersen inderdaad daalden, heeft Eureffect deze (beperkte) compensatie inderdaad uitbetaald. In ieder geval had Eureffect hierin aanleiding moeten zien de participaties per 1 januari 2008 te verkopen.
3.4
Eureffect heeft niet weersproken dat[appellanten] in de tweede helft van 2007 herhaaldelijk met haar heeft gesproken over de daling van de participaties in Spirit AIM, maar voert aan dat[appellanten] telkens heeft besloten de deelname te continueren. Eureffect heeft ook lange tijd vertrouwen gehouden in het fonds, getuige de afspraak die zij in december 2007 met[appellanten] heeft gemaakt.
3.5
Het hof constateert dat[appellanten] – gelet op de gemotiveerde betwisting van Eureffect – niet voldoende concreet heeft toegelicht op welk(e) moment(en) Eureffect zijn opdracht(en) tot verkoop van de participaties heeft genegeerd. Er is ook niet komen vast te staan dat en wanneer[appellanten] deze opdrachten zou hebben gegeven. Niet valt in te zien waarom Eureffect had moeten begrijpen dat[appellanten] eind 2007/begin 2008 wenste te verkopen omdat er in december 2007 wederom een koersdaling had plaatsgevonden.
Voorzover[appellanten] zich erop beroept dat Eureffect hem telkens heeft “omgepraat” als hij het voornemen uitte over te gaan tot verkoop, heeft te gelden dat gesteld noch gebleken is dat Eureffect heeft nagelaten te handelen als een redelijk handelend vermogensbeheerder door te adviseren de participaties te behouden. Grief I faalt derhalve.
3.6
Met
grief IIkomt[appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat[appellanten] de belangenverstrengeling tussen Eureffect en Amsterdams Effectenkantoor B.V. (hierna: AEK) onvoldoende heeft onderbouwd. Subsidiair meent[appellanten] dat zij Eureffect had dienen op te dragen bewijs te leveren.
3.7
Ook deze grief faalt.[appellanten] heeft weliswaar uitvoerig toegelicht hoe de verhoudingen tussen Eureffect en AEK waren, welke belangen zij over en weer bij elkaars gedragingen hadden en waarom zij belang zouden kunnen hebben de inkoop van participaties tegen te gaan, maar daaruit vloeit nog niet voort dat Eureffect in dit geval (dat wil zeggen: ten aanzien van de participatie van[appellanten] in Spirit AIM) haar eigen belangen dan wel de belangen van AEK heeft laten voorgaan op de belangen van[appellanten]. Uit de stellingen van[appellanten] kan niet worden afgeleid dat hiervan sprake was. Daarbij komt dat[appellanten] niet, althans niet voldoende gemotiveerd, heeft weersproken de stelling van Eureffect dat zij op dit punt aan de wettelijke vereisten heeft voldaan.
De bewijslast van de stellingen ter zake van belangenverstrengeling rust op[appellanten] als de partij die zich op de rechtsgevolgen ervan beroept.[appellanten] heeft echter onvoldoende gesteld om tot bewijslevering op dit punt te kunnen worden toegelaten. Te minder vormen de door hem gestelde omstandigheden aanleiding om er voorshands van uit te gaan dat Eureffect de belangen van[appellanten] ondergeschikt heeft gemaakt aan haar eigen belang, dan wel het belang van AEK. Er bestaat dan ook geen grond Eureffect toe te laten tot tegenbewijs.
3.8.1
Alvorens de grieven III en IV te behandelen merkt het hof het volgende op.
3.8.2
Uit het bestreden vonnis blijkt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat[appellanten] met betrekking tot ‘om en nabij 10%’ van zijn vermogen een speculatief profiel is overeengekomen (en dat met betrekking tot dit deel van het vermogen geen sprake is van een tekortkoming), maar dat met betrekking tot het overige deel van het vermogen (derhalve ‘om en nabij’ 90%) wel sprake is van een tekortkoming. Dit leidt ertoe dat de rechtbank met betrekking tot die 90%, uitgaande van de aanname dat[appellanten] zonder tekortkoming zou hebben gekozen voor een behoudend ‘neutraal’ profiel, de schade heeft begroot op € 2.500.000,-.
3.8.3
Uit de weergave, onder 2.2, van de investeringen door[appellanten] in Spirit AIM blijkt – zeker als ook rekening wordt gehouden met de aanvangsinleg van € 100.000,- – dat het deel van het vermogen van[appellanten] van ‘om en nabij 10%’ op 2 januari 2006 al was overschreden.[appellanten] heeft niet gesteld dat, als hij zijn investeringen begin januari 2006 zou hebben terugontvangen, hij deze gelden op een andere wijze zou hebben belegd dan met een behoudend ‘neutraal’ profiel. Nu uit de beslissing van de rechtbank volgt dat[appellanten], zij het met een eigen schuld van 50%, volledig schadeloos is gesteld vanaf het moment dat zijn investering het percentage van ‘om en nabij 10%’ is overschreden, moet worden geconcludeerd dat[appellanten] bij de hierna volgende grieven – in financieel opzicht – slechts een zeer beperkt belang heeft.
3.9
Grief IIIziet op de voorlichting over Spirit AIM.[appellanten] voert aan dat hij nimmer een prospectus heeft ontvangen. Bovendien is hem inmiddels (in hoger beroep) gebleken dat het prospectus uit 2005 aanzienlijk summierder was over de risico’s van Spirit AIM dan het prospectus van 2007. Eureffect had hem in ieder geval over het bestaan van dit prospectus moeten inlichten, zodat hij hiervan had kunnen kennis nemen.
3.1
Het hof overweegt met betrekking tot de stelling dat[appellanten] nimmer een prospectus heeft ontvangen als volgt. Vast staat dat op het door[appellanten] ondertekende inschrijfformulier voor Spirit AIM is vermeld dat[appellanten] verklaard bekend te zijn met de inhoud van (onder meer) het prospectus. Hoewel hij stelt dat hij het prospectus niet heeft ontvangen, heeft hij niet toegelicht waarom hij niettemin ervoor heeft getekend dat hij bekend was met de inhoud. Het hof gaat derhalve ervan uit dat[appellanten] de inhoud van het prospectus van 2005 kende. Voorts is van belang dat – naar Eureffect onbestreden heeft gesteld – het prospectus destijds voldeed aan de wettelijke vereisten die daaraan toen werden gesteld.
3.11
Liet stelt voorts dat op Eureffect de verplichting rustte het prospectus van 2007 aan[appellanten] toe te sturen. Naar het hof begrijpt, is[appellanten] van mening dat uit het prospectus van 2007 volgt dat participeren in Spirit AIM in 2007 aanzienlijk meer risico’s met zich mee bracht en dat sprake was van belangrijke wijzigingen in het beleggingsbeleid. Hij wijst in dit verband op:
- de in 2007 wel – maar in 2005 niet – vermelde mogelijkheid te beleggen in private equity;
- de in 2007 wel – maar in 2005 niet – vermelde in- en uitleenmogelijkheid van financiële instrumenten en de mogelijkheid van beleggen in andere beleggingsinstellingen voor maximaal 15%;
- de uitbreiding van de beleggingsrisico’s;
- de aanpassing van de stop loss regeling ten nadele van de participanten.
3.12
Met betrekking tot het dit onderdeel van grief III overweegt het hof het volgende. Het hof stelt vast dat[appellanten] heeft nagelaten voldoende duidelijk te stellen en te onderbouwen dat het prospectus 2007 al voor de investering van 2 januari 2006 (zie hierboven 3.8.3) beschikbaar was en door Eureffect aan hem toegezonden had moeten worden. Tegen de achtergrond van de beslissing van de rechtbank had dit wel op zijn weg gelegen. De (enkele) mededeling dat dit prospectus “ ten tijde van de inleg … (eind 2005 en 2006)” (memorie van grieven, 31) al was gepubliceerd is, mede in het licht dat de versie 2005 in november van dat jaar is verschenen, ontoereikend.
3.13
Het hof overweegt voorts met betrekking tot de aangevoerde verschillen als volgt.
3.14.1
Ter zake van het eerste punt kan niet worden volgehouden dat het een wezenlijke wijziging van het beleggingsbeleid betreft. Zowel in 2005 als in 2007 is sprake van “een beleggingsbeleid waarin een Europese long/short stock portfolio wordt gecombineerd met grotendeels event-driven long en/of short posities”. Het prospectus van 2005 (p. 8) vermeldt dat de beheerder daarnaast “in uitzonderlijke gevallen (kan) besluiten op beperkte schaal andere beleggingstechnieken toe te passen”. In het prospectus van 2007 is daaraan toegevoegd: “Er kan derhalve ook belegd worden in zogenaamd private equity.” Dit laatste vormt klaarblijkelijk slechts een voorbeeld van de wijze waarop de beheerder uitvoering kan geven aan zijn ook in het prospectus van 2005 bedoelde bevoegdheid om in een uitzonderlijke situatie andere beleggingstechnieken toe te passen, maar geen wijziging van het beleggingsbeleid.
3.14.2
Ter zake van de in 2007 (p. 8, derde en vierde alinea) vermelde in- en uitleenmogelijkheid van financiële instrumenten en de mogelijkheid van beleggen in andere beleggingsinstellingen heeft[appellanten] niet toegelicht waarom dit een wezenlijke wijziging van het beleggingsbeleid is die hem ertoe zou hebben gebracht, indien hij ervan had geweten, om andere beleggingsbeslissingen te nemen dan hij in werkelijkheid heeft gedaan.
3.14.3
Ter zake van de beleggingsrisico’s kan worden geconstateerd dat het prospectus van 2007 aanzienlijk uitgebreider is in de vermelding van de risico’s dan het prospectus van 2005. Daarmee is echter nog niet gezegd dat deelname in 2007 meer risico’s met zich bracht dan in 2005. Gelet op het (vrijwel) ongewijzigde beleggingsbeleid is dit ook niet aannemelijk. Het lijkt er veeleer op dat in het prospectus van 2007 meer indringend is gewaarschuwd tegen de risico’s dan in 2005. In dit verband acht het hof ook van belang dat[appellanten] niet heeft weersproken de stelling van Eureffect dat het prospectus van 2005 destijds voldeed aan de wettelijke vereisten. Evenmin heeft hij voldoende concreet toegelicht waarom de meer uitvoerige waarschuwingen in het prospectus van 2007 hem tot andere beleggingsbeslissingen zou hebben gebracht.
3.14.4
Ter zake van de stoploss regeling vermeldt het prospectus van 2005 (p. 9, onderaan): “Tevens hanteert de Beheerder een aantal zogenaamde stoploss regels om bestaande posities te beheren waarbij de grens voor het intreden van de stop loss orders op maximaal 15% ligt”. Zoals[appellanten] opmerkt, is de regeling in het prospectus van 2007 gedifferentieerd (p. 9, 6de bullet): de hiervoor vermelde regels blijven uitsluitend (in grote lijnen) gelden voor het liquide event driven deel van de portefeuille, bij “de portefeuille long short wordt de totale positie in acht genomen en treedt een signaalfunctie op”. Deze signaalfunctie lijkt – op basis van de tekst van het prospectus – minder strikt te zijn dan de stoploss regels, omdat uiteindelijk de beheerder bepaalt of, en zo ja welke, actie (verkoop) vereist is.
Er wordt in het prospectus van 2007 echter ook opgemerkt dat de hantering van de stoploss regel van 15% niet garandeert dat het verlies ook beperkt is tot dat percentage. Evenmin kan zonder meer worden gezegd dat er bij het long short deel van de portefeuille onvoldoende effectieve verliesbeperkende maatregelen zijn genomen of dat deze maatregelen – in vergelijking met het prospectus van 2005 – een relevante verslechtering inhouden voor de participanten. Het hof verwerpt dan ook de stelling van[appellanten] dat met de regeling uit 2007 “een zeer belangrijke beperking van een van de veiligheidskleppen van het fondsbeheer (is) geïntroduceerd en (…) het risico zeer fors (is) verhoogd” (memorie van grieven nr. 35), omdat hij deze onvoldoende heeft toegelicht.
3.15
De conclusie is dat grief III geen succes heeft.
3.16
Met
grief IVbetoogt[appellanten] dat de rechtbank hem ten onrechte bewijs heeft opgedragen van zijn stelling dat partijen begin 2005 hebben afgesproken dat zou worden belegd op basis van een neutraal profiel. Volgens hem ligt op Eureffect de bewijslast van de stelling dat speculatief zou worden belegd. Het hof stelt vast dat deze grief (slechts) betrekking heeft op het deel van het vermogen van[appellanten] (‘om en nabij 10%’) ter zake waarvan de rechtbank de vordering van[appellanten] heeft afgewezen.
3.17
Nu[appellanten] de beheerovereenkomst heeft ondertekend en deze overeenkomst expliciet vermeldt dat Liets vermogen zal worden beheerd overeenkomstig een speculatief beleggingsprofiel, moet in beginsel worden aangenomen dat partijen dit hebben afgesproken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het, wanneer[appellanten] zich beroept op de rechtsgevolgen van de stelling dat een neutraal profiel is overeengekomen, aan[appellanten] is om bewijs van deze stelling te leveren.[appellanten] heeft hiervan in eerste aanleg afgezien. In hoger beroep heeft hij slechts in algemene termen een bewijsaanbod gedaan, waarmee het aanbod niet voldoet aan de in hoger beroep daaraan te stellen eisen. Grief IV is derhalve ongegrond.
Het hof kan daarmee voorbij gaan aan het betoog van[appellanten] dat er op Eureffect een verzwaarde stelplicht rust dat overeenkomstig het beleggingsprofiel is belegd (nr. 49 van de memorie van grieven), omdat – zo begrijpt het hof –[appellanten] er in dat verband kennelijk van uitgaat dat de afspraak was dat zijn vermogen zou worden beheerd op basis van een neutraal profiel.[appellanten] heeft immers niet (voldoende concreet) gesteld dat Eureffect heeft nagelaten de portefeuille volgens een speculatief profiel te beheren.
3.18
De
vijfde griefheeft betrekking op de eigen schuld van[appellanten].
3.19
Hierover heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 13 juli 2011 (r.o. 2.17) overwogen dat[appellanten] heeft moeten begrijpen dat Spirit AIM een risicovolle belegging was, toen hij zag hoeveel winst er werd gemaakt met deze participaties en dat[appellanten] de inhoud van prospectus kende of in ieder geval had kunnen kennen.[appellanten] heeft onvoldoende onderbouwd dat Eureffect zou hebben verteld dat Spirit AIM een heel veilig fonds was (veiliger dan de beheerportefeuille), ook wanneer de beurs zou dalen. Voorzover[appellanten] heeft nagelaten van de beschikbare informatie kennis te nemen, komt dat voor zijn risico. Onder deze omstandigheden dient de schade voor 50% voor eigen rekening van[appellanten] te komen, aldus de rechtbank.
3.2
Liet heeft hiertegen ingebracht dat Eureffect wel degelijk heeft gezegd dat Spirit AIM veiliger is dan het overige deel van zijn beheerportefeuille en dat Eureffect die stelling niet heeft bestreden. Dat het (aanvankelijk) ging om een als relatief veilig gepresenteerd fonds, blijkt volgens hem ook uit het prospectus van 2005 (bijvoorbeeld uit de long-short strategie en de stop loss regels).
3.21
Het hof verwerpt deze stellingen. In het betoog van Eureffect ligt besloten dat zij betwist zij Spirit AIM als een veilig fonds heeft aangeprezen (vlg. in het bijzonder nrs. 79 en 80 van de conclusie van antwoord). Dat dit het geval is, kan ook niet uit het prospectus van 2005 worden afgeleid. Voorzover[appellanten] zich erop beroept dat het beleggingsbeleid naderhand (in 2007) aanzienlijk is gewijzigd, dat wil zeggen: risicovoller is geworden, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 3.10.1 tot en met 3.10.4 is overwogen.
3.22
De stelling van[appellanten] dat hij als gevolg van gedragingen van Eureffect zijn verliezen in Spirit AIM niet heeft kunnen beperken, wordt eveneens verworpen. Het hof verwijst naar hetgeen onder 3.5 is overwogen. Daarmee faalt ook grief V.
3.23
Het bewijsaanbod van[appellanten] wordt gepasseerd als zijnde onvoldoende concreet.
3.24
De slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.[appellanten] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Eureffect, begroot op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt[appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot deze uitspraak aan de zijde van Eureffect begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, C.A. Joustra en G.C.C. Lewin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.