ECLI:NL:GHAMS:2013:1162

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.105.444/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nihilstelling bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de nihilstelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen na de echtscheiding van partijen. De man, appellant, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin zijn verzoek tot nihilstelling van de bijdrage is afgewezen. De man en vrouw zijn op 5 januari 2001 gehuwd geweest en hebben drie kinderen. De man heeft in het verleden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld gekregen, maar stelt dat hij sinds 14 juni 2010 geen draagkracht meer heeft om deze bijdrage te voldoen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de man beoordeeld, waaronder zijn inkomen, schulden en de situatie van zijn huidige echtgenote. Het hof concludeert dat de man in de periode vanaf 14 juni 2010 geen draagkracht heeft gehad om enige bijdrage te voldoen. De bestreden beschikking wordt vernietigd en de bijdrage wordt vastgesteld op nihil, met de mogelijkheid dat eerder betaalde bedragen niet teruggevorderd hoeven te worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 maart 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 maart 2013
Zaaknummer: 200.105.444/01
Zaaknummer eerste aanleg: 183148/11-2307
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: M.J. Hoogendoorn te Utrecht,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: A.C. Mens te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 17 april 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 januari 2012 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 183148/11-2307.
1.3.
De vrouw heeft op 20 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 27 juli 2012 en 14 september 2012 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft op 14 september 2012 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 26 september 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.7.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man nog een stuk aan het hof toegezonden. De vrouw heeft daarvan afschrift ontvangen.

2. De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 5 januari 2001 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 december 2000in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1995, [kind b] [in] 1998 en [kind c] [in] 2001 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2.
Bij beschikking van 27 juni 2001 van de rechtbank Utrecht is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van ƒ 250,- per kind per maand.
2.3.
Bij beschikking van 5 september 2006 van de rechtbank Haarlem is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen over de periode van 1 maart 2005 tot 13 juli 2005 op nihil gesteld.
2.4.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 1 januari 2011 € 159,24 per kind per maand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.5.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1962. Hij woont met ingang van 23 mei 2011 samen met zijn huidige echtgenote in de woning die hij sinds 1998 bewoont. Hij is [in] 2012 met haar getrouwd. Zijn echtgenote voorziet in eigen levensonderhoud.
Hij is werkzaam in loondienst bij [BV]
.Blijkens de jaaropgave over 2011 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 25.317,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de man en zijn echtgenote bewoonde woning betalen zij € 1.037,- rente per maand. De hypotheekschuld bedraagt € 237.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 125,- per maand.
De man is in een strafzaak in hoger beroep veroordeeld tot gevangenisstraf van 30 maanden, op verdenking van heling, witwassen en wapenbezit.
2.6.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1967. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.

3. Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot nihilstelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 14 juni 2010, afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof dient te beoordelen of, en zo ja in hoeverre de man vanaf 14 juni 2010 nog draagkracht heeft om de in 2001 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen. De behoefte van de kinderen aan de bijdrage is niet in geschil. De grieven van de man hebben uitsluitend betrekking op zijn draagkracht.
4.2.
Ter bepaling van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de hiervoor onder 2.5 genoemde feiten, tenzij daarvan in het navolgende wordt afgeweken. Gelet op de huidige richtlijnen zal het hof de norm voor een alleenstaande hanteren en bij de berekening van de draagkracht uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70.
4.3.
Ten aanzien van het inkomen van de man overweegt het hof als volgt. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij in 2009 bij [bedrijf 1] heeft gewerkt, alwaar hij € 2.000,- netto per maand verdiende. Vervolgens heeft hij bij [bedrijf 2] als regiomanager gewerkt alwaar hij € 1.800,- netto per maand verdiende en een auto en tankpas tot zijn beschikking had. Van 30 november 2009 tot 14 juni 2010 is de man werkloos geweest en heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Met ingang van 14 juni 2010 werkt hij bij [BV] als coördinator, alwaar zijn salaris € 1.717,- bruto per maand bedraagt. De man stelt dat zijn inkomen sinds 14 juni 2010 lager is dan voordien, waardoor hij niet langer draagkracht heeft voor de indertijd vastgestelde kinderbijdrage. Het hof acht de stelling van de man dat zijn inkomen bij zijn huidige werkgever lager is dan bij zijn vorige werkgevers voldoende onderbouwd. De vrouw heeft haar stelling dat de man, gelet op zijn riante levensstijl, meer inkomsten heeft dan uit de stukken blijkt, bij gebrek aan nadere onderbouwing tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet aannemelijk gemaakt. Het hof houdt daarom geen rekening met andere inkomsten en gaat bij de berekening van de draagkracht uit van het hiervoor onder 2.5 vermelde inkomen van de man.
4.4.
Voor de berekening van het eigenwoningforfait gaat het hof uit van de hoogte van de hypotheekschuld, bij gebrek aan gegevens over de WOZ-waarde van de woning. Ter terechtzitting is gebleken dat de man met ingang van 23 mei 2011 samenwoont met zijn echtgenote. Het hof houdt met ingang van die datum rekening met slechts de helft van de woonlasten, nu de echtgenote van de man in eigen levensonderhoud voorziet.
4.5.
De man stelt schulden te hebben van in totaal circa € 200.000,-. Hij is van mening dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met zijn volledige schuldenlast. De vrouw heeft dat standpunt bestreden. Zij heeft afschriften overgelegd van ABN AMRO-rekening [nummer], een en/of-rekening op naam van de man, waaruit blijkt dat in 2010 grote contante stortingen op deze rekening zijn gedaan. De man heeft verklaard dat hij met deze gestorte bedragen een eerdere lening van € 30.000,- die aan hem is verstrekt door [x] heeft afgelost. Desgevraagd heeft hij ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij deze contante bedragen heeft geleend, maar hij heeft de naam van de geldverstrekker niet willen noemen. Van de lening van [x] heeft de man een door hem getekende schuldbekentenis van 1 december 2004 overgelegd. Daarnaast bevindt zich bij de stukken een schuldbekentenis en akte van geldlening d.d. 1 mei 2006, inhoudende dat de man een bedrag van € 30.000,- heeft geleend van [y]. Voorts blijkt uit de stukken dat de Belastingdienst op 11 juli 2011 aan de man een bevel tot betaling heeft gedaan ter zake van belastingschulden groot € 200.862,-. Ter zake van deze schuld loopt nog een procedure in cassatie, die betrekking heeft op de boete van 35% die de Belastingdienst hem heeft opgelegd, aldus de man.
Bij de bepaling van kinderalimentatie neemt het hof tot uitgangspunt dat bij de bepaling van de draagkracht alleen rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van de kinderen als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Wat schulden betreft, vallen hieronder de schulden die uit de relatie van partijen stammen, omdat die schulden ook een druk op het gezinsbudget zouden hebben gelegd als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. Overige schulden hebben in beginsel geen voorrang op de onderhoudsverplichting jegens de kinderen. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een uitzondering op dat beginsel rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof doet een dergelijke uitzondering zich in dit geval voor. Aan de vrouw moet worden toegegeven dat de door de man gestelde schulden weliswaar zeer hoog zijn, maar dat hij afgezien van de schulden aan de Belastingdienst en de Defam (WOZ-krediet) niet of nauwelijks heeft onderbouwd of en aan wie hij nu precies een schuld heeft, laat staan of hij op die schulden momenteel daadwerkelijk aflost. Uit de door de man overgelegde bescheiden valt voorts niet eenduidig op te maken hoeveel de man daadwerkelijk op zijn belastingschulden betaalt. Gegevens over de lopende cassatieprocedure ontbreken. Niettemin staat vast dat de schuld aan de Belastingdienst blijkens het op 11 juli 2011 uitgevaardigde bevel tot betaling in elk geval € 200.862,- bedroeg. De man heeft voorts onweersproken gesteld dat inzet van de procedure in cassatie slechts is de fiscale boete van 35%, zodat de man hoe dan ook een zeer forse belastingschuld zal overhouden. Het hof is het met de vrouw eens dat bij het ontstaan van deze schuld grote vraagtekens kunnen worden geplaatst, zeker ook omdat de man rekening had behoren te houden met zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen. Niet is echter vast komen te staan dat de man deze hoge schulden maakte om het recht op levensonderhoud van de kinderen te verkorten. Alles afwegend acht het hof het in het onderhavige geval niet reëel om met een dergelijke hoge schuld geen rekening te houden.
4.6.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en op grond van hetgeen hiervoor met betrekking tot het inkomen van de man en de belastingschuld is overwogen, is het hof van oordeel dat de man in de periode vanaf 14 juni 2010 geen draagkracht heeft gehad om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen. Voor zover de man in voornoemde periode wel heeft betaald en/of er bedragen op hem zijn verhaald, kan van de vrouw - gelet op haar inkomen en haar lasten - in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt, temeer nu een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt en de bij beschikking van 27 juni 2001 vastgestelde bijdrage de behoefte van de kinderen niet oversteeg.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
stelt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 27 juni 2001 van de rechtbank Utrecht, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 14 juni 2010 op nihil, met dien verstande dat, voor zover de man tot op heden meer heeft betaald dan wel meer op hem is verhaald de bijdrage wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. C.G. Kleene-Eijk en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013.